Menu Close

Het wenen van Jezus / Jesus’ Weeping

       

Ds. Ron Hanko

De vraag van deze maand is: “Waarom weende Jezus bij het graf van Lazarus” (Joh. 11:35)? Sommigen zeggen dat Zijn tranen ons hier niet alleen Zijn mensheid leren, maar ook dat er een menselijk verlangen in Jezus was naar iets dat tegengesteld of anders was dan de wil of het besluit van de Vader. Zijn Vader in de hemel had deze gebeurtenis eeuwig bepaald – en Jezus, Die God was, zou dit geweten hebben. Maar Hij weende. Zou dit er niet op kunnen duiden dat Hij desondanks uit mededogen wilde, wenste of verlangde dat deze dingen niet zo zouden zijn? Dat het anders zou zijn geweest? De mensheid of het menselijk hart van Christus die iets anders verlangt, wil of wenst dan Gods besluit? Zelfs als het klein is? Als dat zo is, waarom zou dit dan niet ook kunnen betekenen dat Hij elders een andere of tegengestelde wens had kunnen hebben met betrekking tot het lot van de niet-uitverkorenen? Een verlangen of wens dat zij gered zouden worden?

Voordat ik deze vraag beantwoord, wil ik alle lezers bedanken die hun vragen blijven indienen. Ik sta versteld van het aantal vragen, hun verscheidenheid en hun kwaliteit. Ik heb nog geen vraag gehad die het beantwoorden niet waard was, hoewel ik ze nog niet allemaal heb beantwoord.

“Jezus weende.” Dit is het kortste vers in de Bijbel, maar een van de meest diepgaande en hartverscheurende. Dat mijn Verlosser weende bij het graf van Lazarus doet me wenen om mijn zonden en om alles wat Hij voor mij heeft doorstaan, onwaardige zondaar die ik ben, want de dood is in de wereld gekomen als straf op de zonde.

De vraag is: Waarom weende Hij? Weende Hij om een vriend? Weende Hij over de dood als straf op de zonde? Wenste Hij dat Lazarus niet gestorven was, hoewel Hij wist dat het de wil van God was? Weende Hij voor allen die in ongeloof sterven en wenste Hij dat ze gered konden worden?

Er zijn belangrijke theologische argumenten tegen de zienswijze van het wenen van Jezus die door onze vragensteller wordt gepresenteerd. Als Zijn wenen een wil of verlangen openbaart dat in strijd is met de wil van God met betrekking tot de dood van Lazarus of de bestemming van de niet-uitverkorenen, dan is de wil van Christus niet in overeenstemming met de wil van God. Als Hij niet meende wat Hij zei: “Ik kom, om Uw wil te doen, o God” (Hebr. 10:9), dan kunnen we er nooit zeker van zijn dat wat Hij deed de noodzakelijke wil van God was voor onze verlossing.

Als de wenende Jezus de verlossing van allen verlangt en dat op de een of andere manier ook Gods verlangen is, dan is de God van de uitverkiezing niet in harmonie met Zichzelf. Dan is Hij niet één in Zijn wil en verlangens. Dan zijn we, met betrekking tot Gods liefde, als een klein meisje dat de bloemblaadjes van een madeliefje trekt en zegt: “Hij houdt van mij … Hij houdt niet van mij.”

Sommigen zeggen dat dit verlangen van Jezus slechts Zijn mensheid is die doorschemert. Als Hij als God de dood van Lazarus wilde, evenals de verdoemenis van de niet-uitverkorenen, terwijl Hij als mens anders wilde, dan zijn de twee naturen van Christus niet in harmonie met elkaar. Dan is Hij niet God gekomen in het vlees, God en mens in één goddelijk Persoon. Dan hebben we twee Christussen, de oude dwaling van het Nestorianisme. Als één Persoon in twee naturen kan Hij niet het ene willen als mens en iets anders als God.

De zienswijze die onze vraagsteller naar voren brengt, ondermijnt dus ofwel de leer van de uitverkiezing (één wil van God in de uitverkiezing en een andere in Gods openbaring van Zichzelf in Christus), of het ondermijnt de leer van Gods eenvoudigheid, dat Hij één is in al Zijn werken en wegen, altijd in volmaakte harmonie met Zichzelf, of het ondermijnt de leer van de vereniging van de twee naturen van Christus, dat Hij God en mens is, verenigd in één Persoon. Dit zijn de verwoestende theologische gevolgen van die verkeerde opvatting.

Zij die in het wenen van Jezus een medelijden met alle mensen zien, misschien vooral met degenen die niet gered zijn, beweren Zijn barmhartigheid en medelijden te vergroten, maar uiteindelijk doen ze het tegenovergestelde. Als het wenen van Christus voor hen was die verloren gaan, dan zijn Zijn medelijden en barmhartigheid niet anders en niet nuttiger dan die van mij. Ik heb een Verlosser nodig wiens medelijden redt, wiens barmhartigheid mij uit mijn ellende haalt, wiens medelijden verlost, wiens tranen vergoten werden voor mijn verlossing. Een Zaligmaker wiens medelijden en ontferming machteloos zijn, is voor mij net zo nutteloos als ieder ander die met mij meeleeft. Hoe oppervlakkig en onbevredigend is het dan om in het wenen van Jezus een onvervuld verlangen te zien naar de verlossing van hen die de Vader Hem niet had gegeven of een machteloos medelijden met de verlorenen.

Ik heb een Zaligmaker nodig Die, in volmaakte harmonie met de wil van God, niet alleen het uur van mijn dood kent, maar het ook tot stand brengt in Zijn soevereine regering van alle dingen, een Zaligmaker Die klaar staat om voor mij te komen om mij bij de dood tot Zich te nemen (Joh. 14:3). Ik heb een Zaligmaker Die wacht tot precies het door God bepaalde moment van mijn dood, net zoals ik op Hem wacht.

Er is echter nog een andere kant aan Jezus’ wenen. Zijn wenen is niet alleen een emotionele reactie op lijden en dood, zoals ons wenen bij het graf van een familielid. Het is niet alleen verdriet over het verbreken van aardse banden en relaties. Het is dat, maar niet alleen dat. Lazarus was Jezus’ vriend, en de gedachte dat Lazarus in zijn graf lag weg te teren en te stinken moet Hem diep geraakt hebben. Christus wist dat Hij Lazarus zou opwekken, net zoals wij weten dat een gestorven gelovige in de hemelse heerlijkheid wacht op de uiteindelijke opstanding, maar dat maakt de dood niet minder gruwelijk.

Hij moet ook geweend hebben bij de wetenschap dat de dood het gevolg van de zonde was. Wie zou dat meer beseft hebben dan de Zoon van God? Wij zijn zo gewend aan de zonde en haar verschrikkingen dat we zelden aan de zonde aan het graf denken, maar Jezus, de heilige Zoon van God, zou dat op een manier gezien hebben die wij niet kunnen.

Christus weende zeker ook omdat de dood van Lazarus Hem herinnerde aan Zijn eigen naderende dood op Golgotha. Zoals Hij kreunde en bloed zweette in de hof van Gethsémané, met de kennis van wat Zijn eigen dood zou zijn onder de rechtvaardige toorn van God tegen de zonde, zo moet Hij ook geweend hebben bij het graf van Lazarus.

Toch is het belangrijkste van Jezus’ tranen bij het graf van Lazarus dat ze deel uitmaken van Zijn verzoenend lijden, elke traan kostbaarder dan diamanten. Hebreeën 5:7-9 leert ons dit: “Die in de dagen Zijns vleses, als Hij met hevig geroep en tranen gebeden en smekingen geofferd had tot Hem, Die machtig was Hem van den dood te redden, en verhoord werd, daar Hij vreesde; hoewel Hij een Zoon was, toch heeft Hij gehoorzaamheid geleerd door hetgeen Hij geleden heeft; en volmaakt geworden zijnde, is Hij geworden tot de Auteur der eeuwige zaligheid aan allen, die Hem gehoorzaam zijn.”

Wenend bij het graf van Lazarus leerde Christus gehoorzaamheid in het lijden, de gehoorzaamheid die Hem tot de verschrikkingen van Zijn eigen dood aan het kruis zou brengen. Diezelfde gehoorzaamheid zou Hem door de dood heen tot de beloofde volmaaktheid brengen. Zo bracht Hij verlossing. Zijn tranen worden daarom beschreven als “sterk” of krachtig. Zij volbrachten wat geen andere tranen zouden doen. “Al kende mijn ijver geen rust, al konden mijn tranen eeuwig vloeien, dit kan de zonden niet verzoenen; Gij moet mij redden, Gij alleen.”

In plaats van de theologische beschouwingen en het wensdenken in de vraag van deze maand, zouden we allemaal moeten begrijpen dat we als christenen Bijbels moeten denken (Jes. 8:20). In Johannes 11 staat drie keer dat Jezus Lazarus lief had (3, 5, 36), zoals zowel zijn twee zusters (3) als de Joden erkenden (36). Uit Zijn liefde voor Lazarus bad Christus voor hem (11:41-42; 17:9) en stierf voor zijn zonden (en die van al Zijn uitverkorenen) slechts een paar dagen later (Joh. 13:1; Rom. 5:8; Gal. 2:20; Ef. 5:2, 25).

In Johannes 11 staat dat Lazarus Jezus’ “vriend” was (11). In de nacht van Zijn gevangenneming zei onze Heere: “Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden”, voordat Hij eraan toevoegde: “Gij zijt Mijn vrienden” (Joh. 15:13-14), een uiting van liefde die niet alleen de elf discipelen omvat, maar ook Lazarus, evenals al Gods ware kinderen.

In het hoofdstuk dat voorafgaat aan het verslag van het wenen van Christus bij het graf van Zijn geliefde vriend Lazarus – een schaap als er één is geweest – verklaarde Jezus: “Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend. Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen.” (Joh. 10:14-15).

Later voegde Hij eraan toe: “Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij; en Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één” (27-30).

Deze woorden gelden niet alleen voor Christus’ geliefde vriend Lazarus, maar ook voor allen die alleen op Hem vertrouwen als de machtige Verlosser.

Een Zaligmaker Die hulpeloos weende bij het graf van Lazarus is niet de Verlosser die ik nodig heb. Ik heb Iemand nodig \Wiens tranen sterk zijn om te redden en van verzoenende waarde, want niets anders kan voor mijn zonden betalen. Ik kon niet eens wenen om mijn zonden zonder Zijn reddende genade, maar in de tranen van mijn Zaligmaker vind ik de kracht om te wenen om mijn zonden, de hoop op eeuwige vreugde en de reden waarom al mijn tranen in de toekomst zullen worden afgewist.

Covenant Reformed News, december 2023, jaargang 19, nummer 20

Voor meer Nederlandstalige artikelen, klik hier.

Show Buttons
Hide Buttons