Ds. R. Hanko
Na het schrijven van een aantal artikelen in de Nieuwsbrief over de wet van God, was ik van plan om verder te gaan met andere zaken. Maar toen ontving ik een nogal dringend verzoek van een broeder in Engeland, die mij vroeg om commentaar te geven op de volgende uitspraak, die hij net als ik als onjuist beschouwt. De onjuiste uitspraak luidt: ‘De Tien Geboden hebben niets te maken met ons [d.w.z. gelovigen] nu in het houden ervan. Het is Jezus Christus Die ze [d.w.z. Gods zedelijke wet] houdt voor hen die in Hem zijn. Hij heeft die voor ons gehoorzaamd; Hij heeft alles voor ons gedaan. Wij moeten wandelen en leven door Zijn geloof in ons door de Heilige Geest. We doen niets, maar in onze nieuwe wedergeboren natuur, geloven en vertrouwen we op Hem door de hulp van de Heilige Geest. Het koninkrijk van God is nu geestelijk in ons door het nieuwe verbond dat God de Vader met Zijn Zoon sloot. Dat is het ware evangelie van het goede nieuws en het is een blijde boodschap van grote vreugde voor ons. We hebben een nieuwe natuur in ons door de wedergeboorte door de Heilige Geest.’
De broeder voegt dan de volgende opmerking toe: ‘Ik denk dat [hij] het helemaal verkeerd heeft als hij zegt dat we de wet, die Christus heeft geboden, niet hoeven te gehoorzamen of te houden. [Hij] zegt dat we door genade behouden zijn en de wet niet hoeven te houden, omdat we dat niet kunnen, en dat, omdat Christus in ons is, Hij de wet voor ons houdt.’
Er zijn een aantal zaken die in dit alles aan de orde moeten komen, waaronder het idee dat we de wet niet hoeven te houden. Dat is in schrille tegenspraak met wat Jezus Zelf zegt in Johannes 14:15: ‘Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart mijn geboden.’ Er wordt beweerd dat Christus niet over de Tien Geboden spreekt, maar over Zijn geboden. Maar, zoals we in recente artikelen hebben aangegeven, maakt Mattheüs 5:21-48 duidelijk dat de geboden van Jezus in wezen dezelfde zijn als de Tien Geboden die op de berg Sinaï werden gegeven. Christus verwijst in Mattheüs 5:17-20 uitdrukkelijk naar de wet zoals die op Horeb werd gegeven. Daar laat Hij ons ook zien dat het houden en onderwijzen van de Tien Geboden heel belangrijk is.
Als we de geboden niet hoeven te houden, dan mogen christenen zich overgeven aan afgoderij, godslastering, sabbatschending, rebellie tegen het gezag, moord, ontucht, diefstal en welke vorm van kwaadspreken dan ook, zonder bang te hoeven zijn voor gevolgen. Dan is het antwoord op Paulus’ tweede retorische vraag in Romeinen 6:1 een antinomiaans ja: ‘Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde?’
Wat zo ironisch is aan de uitspraken van de persoon wiens standpunten hier worden afgekeurd, is dat de onjuiste uitspraak beweert: ‘We doen niets anders dan Hem geloven en vertrouwen’, maar zelfs geloven of vertrouwen is iets dat Christus gebiedt. Sterker nog, het is wat Hij boven alles beveelt! Jezus zegt tegen Thomas: ‘Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig’, (Joh. 20:27). Jezus zegt tegen Zijn discipelen: ‘Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij’, (14:1). Dit zijn geboden! Dat geloof een gave van God is en een genadewerk van de Heilige Geest in ons, verandert niets aan het feit dat geloven iets is dat door het evangelie wordt opgedragen.
Zou de persoon wiens opvattingen onderzocht worden, ontkennen dat we actief zijn in het geloven? Sommigen beweren dat. Hij zegt reeds over gehoorzaamheid aan de geboden: ‘Het is Jezus Christus die deze [d.w.z. Gods zedelijke wet] onderhoudt voor hen die in Hem zijn. Hij heeft die voor ons gehoorzaamd; Hij heeft alles voor ons gedaan.’ Het is maar een kleine stap om te zeggen dat het ook werkelijk Christus is Die gelooft of vertrouwt. De Dordtse Leerregels stellen terecht dat de mens geen redeloze stok en blok is (III/IV:16).
In de kerken waartoe ik behoor, was er een paar jaar geleden een geschil over dit onderwerp en sommigen hebben ons verlaten. Het idee dat we in iets actief zijn, zelfs in het geloof, wordt gezien als een ontkenning van de verlossing door genade. Dus worden alle geboden van de Schrift niet gezien als voorschriften voor ons, maar alleen om onze onmacht te tonen. Dat leidt tot het idee dat ik helemaal niet de ‘nieuwe mens’ in Christus ben, maar de Heilige Geest. Dat leidt op zijn beurt weer tot de leer dat gelovigen in hun geheel nog steeds totaal verdorven zijn, dood in misdaden en zonden, wat een ontkenning is van het vernieuwende en verlossende werk van de Heilige Geest.
Gelukkig lijkt de persoon, wiens opvattingen worden bekritiseerd, die laatste opvatting niet te delen, want hij zegt: ‘We hebben een nieuwe natuur in ons door de wedergeboorte door de Heilige Geest.’ Het is die nieuwe natuur die God liefheeft, Hem gehoorzaamt, in Christus gelooft en berouw heeft over de zonde. Het is de gelovige, vernieuwd en wedergeboren, die zegt: ‘Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mens’, (Rom. 7:22) en ‘Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods’ (26).
Dat ‘het Jezus Christus is Die het [d.w.z. Gods zedelijke wet] voor ons, die in Hem zijn, houdt. Hij heeft het voor ons gehoorzaamd; Hij heeft alles voor ons gedaan’, is ten dele waar. Hij heeft de wet voor ons gehouden als onze Rechtvaardigmaker, door alles te doen wat de wet vereiste als ons Hoofd, en ons zo te verlossen van de straf voor de zonde en de eeuwige verdoemenis. Er is niets meer dat ik kan doen om mezelf ‘rechtvaardig’ te maken voor God. Hij heeft alles gedaan wat nodig was. Het enige wat nu van mij wordt gevraagd, is dat ik God dankbaar ben voor wat Christus heeft gedaan door Hem te gehoorzamen en zo mijn liefde voor Hem te tonen in daden en woorden.
Zelfs dan laat Hij mij niet aan mezelf en mijn eigen inspanningen over, want God geeft mij Zijn Heilige Geest om in mij zowel het willen als het werken van wat Hij gebiedt te verwekken (Fil. 2:12-13). Niettemin ben ik uiteindelijk degene die gehoorzaamt, God dankbaar is en een christelijk leven leidt. Mijn dankbaarheid en gehoorzaamheid hebben geen verdienste. Ik kan en hoef geen verdiensten bij God te verwerven. De verdiensten van Christus zijn mijn gerechtigheid en aanvaarding door God. Mijn dankbaarheid is geen reden tot hoogmoed, want ik ben elk woord van dank en elke dankbare daad aan Gods genade verschuldigd. Dankbaar en gehoorzaam dank ik God voor mijn dankbaarheid en gehoorzaamheid.
Hetzelfde geldt voor mijn eten en drinken. God houdt mij niet in leven zonder eten en drinken. Ik moet eten en drinken om sterk en gezond te blijven. Ik moet niet denken dat mijn eten en drinken een ontkenning is van Gods soevereiniteit als Gever van het leven. Ik mag niet verwachten dat Christus, Die mijn alles is, voor mij zal eten en drinken. Dus eet en drink ik, in het vertrouwen als christen, dat God mijn eten en drinken zal zegenen.
Bovendien laat God mij op verschillende manieren zien dat Hij zelfs in dat deel van mijn leven soeverein is. Hij laat mij dit zien door af en toe iemand in leven te houden zonder eten en drinken (bijvoorbeeld Mozes en Elia op de berg Sinaï), maar ook door eten en drinken voor sommigen de dood te laten betekenen door vergiftiging of verstikking. Voor anderen geldt dat een deel van hun eten (bijvoorbeeld granen of zaden voor mensen met darmontsteking) en drinken (bijvoorbeeld vervuild water) hen niet alleen niet sterk en gezond houdt, maar hen zelfs ziek maakt.
Dit brengt mij bij het laatste deel van dit artikel: het vermeende conflict tussen wet en genade. Net zoals de wet dat ik moet eten om te leven niet in strijd is met het soevereine werk van God om mij in leven te houden, zo is ook het vermeende conflict tussen wet en genade onjuist. Dit is ook de uitdrukkelijke leer van het Woord in Galaten 3:21: ‘Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven was die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn.’ Het is ook de leer van Romeinen 7:12: ‘Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.’
Er valt inderdaad nog meer te zeggen over Gods wet en Zijn genade. Er schuilt genade in wat Jehovah gebiedt wanneer Hij spreekt tot hen die Hij heeft uitverkoren, verlost en gerechtvaardigd. Het gebod is voor hen genade. ‘Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. (Ps. 33:9). Zijn Woord is krachtig en doeltreffend, zodat het nooit wederkeert zonder precies te volbrengen wat God beoogt (Jes. 55:11). Hij gebiedt bekering en geloof, en door Zijn geboden bewerkt Hij bekering en geloof in sommigen, Zijn uitverkorenen, hen voor wie Christus stierf en hen die de Geest wedergeboren heeft. Hij gebiedt dankbare gehoorzaamheid en bewerkt door dat Woord dankbare dienstbaarheid in de harten en levens van de Zijnen.
Verlost, gerechtvaardigd en vernieuwd zijnde, begin ik Hem te dienen met een liefde die zich niet alleen in woorden van dankbaarheid vertoont, maar ook in een leven van heiligheid. Tot ik sterf, doe ik dat onvolmaakt en met veel zonde en strijd, want ik ben ook die oude mens waarvan de Schrift spreekt (Ef. 4:22; Kol. 3:9).
Daarom zeg ik met de apostel Paulus: ‘Zo vind ik dan deze wet in mij: als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt. Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mens, Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere’ (Rom. 7:21-25).
Inderdaad, Gode zij dank!
Bron: Covenant Reformed News – January 2025 • Volume XX, Issue 9