Ds. H. (Herman) Hoeksema (1866-1965)
Zonder voorbehoud nemen we het standpunt van het supralapsarisme in en houden er aan vast dat het de Schriftuurlijke en de enige, samenhangende weergave is van het besluit van Gods predestinatie. Maar we willen deze supralapsarische visie zodanig wijzigen, dat het overeenkomt met onze organische opvatting van de dingen. We moeten niet zozeer benadrukken wat eerst of laatst is in Gods besluit, maar onszelf liever afvragen: wat in die besluiten wordt begrepen als doel en wat als middel. Wat is het hoofddoel in die besluiten, en wat is ondergeschikt en dienstbaar aan dat hoofddoel?
Op die manier lopen we geen gevaar de indruk te wekken dat er een volgorde van tijd in Gods besluiten is. Bovendien kunnen we, naar onze weergave van de leer van de predestinatie, de weg ontsluiten tot het vinden van een antwoord op de vraag: waarom is er een verwerping? Het is waar dat supralapsariërs deze vraag deels beantwoorden als zij beweren dat God ook de goddelozen heeft gewild om Zijns Naams wil en voor de openbaring van Zijn rechtvaardigheid, gerechtigheid, macht en toorn. Maar dit is geenszins het beslissende antwoord dat op deze vraag kan worden gegeven. Het stelt ons ook niet tevreden, omdat we op deze manier nog steeds de indruk kunnen krijgen dat er willekeur in God is. Het is duidelijk dat de verworpenen ook niet nodig zijn om Gods macht, toorn en gerechtigheid te openbaren, want deze deugden kwamen nooit tot een duidelijker, scherpere openbaring dan in het kruis van Jezus Christus. Hij voldeed ongetwijfeld Gods rechtvaardigheid en gerechtigheid en droeg heel Zijn toorn.
Daarom willen we de zaak van Gods raad aangaande de predestinatie als volgt weergeven: God heeft in Zijn eeuwig besluit alle dingen uitgedacht en gewild om Zijns Naams wil, dat wil zeggen tot eer van Zijn Naam en de weerspiegeling van Zijn Goddelijke, oneindige deugden en leven. Het hoogste in God is Zijn eigen verbondsleven. Daarom wilde Hij Zijn verbond oprichten en openbaren in Christus. Alle andere dingen in Gods raad hebben betrekking op dat hoofddoel en zijn daartoe de middelen. Hieruit verkrijgen we de volgende volgorde van de besluiten:
- God wil Zijn eeuwige heerlijkheid openbaren in de oprichting van Zijn verbond.
- Voor de verwezenlijking van dit doel wordt de Zoon de Christus, het Beeld van de onzienlijke God[3], de Eerstgeborene van alle creatuur,[1] opdat in Hem, als de eerstgeborene van de doden, al Gods volheid wonen zou.[2]
- Voor die Christus en de openbaring van al Zijn volheid is de kerk verordineerd, en alle uitverkorenen. In Gods besluit is Christus niet verordend voor de kerk, maar de kerk voor Christus. De kerk is Zijn lichaam en dient het doel om de volheid die er in Hem is te openbaren.
- Met het oog op de verwezenlijking van deze kerk van Christus, en dus de heerlijkheid van Christus, worden de verworpenen bepaald tot vaten des toorns.[3] De verwerping dient het doel van de verkiezing, zoals het kaf tot rijp worden van het koren dient. Dit is in overeenstemming met de doorlopende gedachtelijn van de Schrift. We vinden het letterlijk uitgedrukt in Jesaja 43:3-4: “Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb Egypte, Morenland en Seba gegeven tot uw losgeld, in uw plaats. Van toen af dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en Ik heb u liefgehad; daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven en volken in plaats van uw ziel.”
- Ten slotte zijn in Gods raad alle andere dingen in de hemel en op aarde bestemd als middel tot de verwezenlijking van zowel de uitverkiezing als de verwerping en dus tot de heerlijkheid van Christus en Zijn kerk. Omdat in Gods besluit alle dingen op deze wijze begrepen zijn, moeten alle dingen medewerken ten goede voor degenen die God liefhebben, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.[4] In dit licht kunnen we de Schrift ook begrijpen, als deze leert: “Want alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods” (1 Kor. 3:21-23).
Bron: Reformed Dogmatics (Grandville, MI: RFPA, 2004), deel 1, pagina’s 236-237.
Voor meer Nederlandstalige artikelen, klik hier.