Prof. Herman Hanko
(1)
Na meer dan twintig jaar in het ‘Covenant Reformed News’[1] (CRN) te hebben geschreven, geloof ik dat de meeste vragen die ik heb beantwoord, een aspect van de voortdurende strijd tussen het arminianisme en het gereformeerde geloof hebben behandeld. De felle strijd tussen deze twee leersystemen heeft veel verschillende vragen opgeroepen met betrekking tot wezenlijke leerstukken van de Schrift.
Het meest fundamentele leerstuk waar de strijd over gaat is, zoals de meesten weten, of Gods heilswerk in alle opzichten soeverein is en alleen voor de uitverkorenen, of dat het algemeen is en gedeeltelijk afhankelijk van de vrije wil van de mens.
Maar, zoals ik al zei, er zijn andere leerstukken bij betrokken. Soms gaat de geschil over de uitleg van Bijbelverzen. Voorbeelden zijn Johannes 3:16, Ezechiël 33:11, 2 Petrus 3:9 en anderen.
De vraag is: Verwijzen deze teksten alleen naar de uitverkorenen of verwijzen ze naar alle mensen zonder uitzondering (vgl. https://cprc.co.uk/calvinism-resources)? Verwijst Johannes 3:16 (waarschijnlijk de meest gebruikte tekst door arminianen) bijvoorbeeld naar elke man, vrouw en kind in de wereld? Of verwijst het alleen naar de uitverkorenen – samen met Gods gehele kosmos – in Christus, ‘de laatste Adam’ (1 Kor. 15:45), Die het Hoofd is van de nieuwe schepping (Ef. 1:10)?
Is de bewering van de arminianen waar, dat het Evangelie Gods welmenend aanbod is aan iedereen die het hoort zonder uitzondering? Of is de prediking van het Evangelie de kracht Gods tot zaligheid voor allen die geloven (Rom. 1:16)? Wil God hartstochtelijk dat alle mensen verlost worden? Of begeert Hij alleen de verlossing van de uitverkorenen (Lukas 10:21-22)?
Heeft God alle mensen lief? Of heeft Hij alleen Zijn uitverkorenen lief (Rom. 9:13)? Is Christus voor alle mensen gestorven? Of stierf Hij alleen voor de uitverkorenen (Johannes 10:14-15)? Is God alle mensen genadig? Of is Hij alleen Zijn uitverkorenen in Jezus Christus genadig? (Éfeze 1:2-4)?
Maakt God zalig door op de deur van de harten van alle mensen te kloppen, wanhopig zoekend toegelaten te worden (hoewel Hij in de meeste gevallen faalt)? Of maakt Hij zalig door onwederstandelijk het hart van de zondaar, die zich van nature tegen Hem verzet, binnen te gaan en zijn wil lieflijk te vernieuwen (Dordtse Leerregels III/IV:11)?
De kwestie van soevereine genade heeft zelfs te maken het debat tussen degenen die alleen vasthouden aan de doop van gelovigen en degenen die handhaven dat de Schrift eist dat ook de kinderen van gelovigen worden gedoopt (Gen. 17:7; Handelingen 16:15, 33).
Terwijl ik over deze vragen nadacht, ze keer op keer probeerde te beantwoorden en de betrokken Bijbelgedeeltes overwoog en heroverwoog, ben ik tot de conclusie gekomen dat een van de belangrijkste kwesties die bij het geschil betrokken zijn, de Bijbelse leer is dat God, in al Zijn handelingen met de mens, “organisch” met de mens en Zijn schepping omgaat.
De moeilijkheid is dat maar weinigen lijken te weten wat de term “organisch” betekent. Het is een uitdrukking die zelden wordt gehoord, bijna nooit wordt omschreven en zelden wordt overwogen in een van de discussies met betrekking tot de verschillen tussen arminianen en degenen die het gereformeerde geloof belijden.
Ik ben van mening dat deze kwestie absoluut van wezenlijk belang is voor het debat. Arminianen zijn individualistisch; de gereformeerden houden vast aan de organische leer van de Schrift. Het arminianisme zegt als het ware: “God handelt alleen persoonlijk met individuen helemaal alleen. God neemt in Zijn omgang met mensen het standpunt in: ‘Het is ieder voor zich en God voor ons allen.’”
De gereformeerden leren dat God nooit individualistisch met iemand handelt zonder enige andere overweging. De HEERE handelt op organische wijze met ieder individu en met alle mensen. Dat wil zeggen, God handelt met ieder mens in zijn relatie tot andere mensen en uiteindelijk met ieder mens in de gehele wereld. Hij handelt met hen in relatie tot hun gezin (waarin zij geboren zijn en/of die zij zelf stichten), met degenen met wie zij werken, met hen met wie zij op school studeren en met hen met wie zij kerken. De HEERE handelt met de mensen in relatie tot het de land waarin zij leven en uiteindelijk zelfs in hun verhouding tot alle mensen overal en door de hele geschiedenis heen. Hij handelt zelfs met de mens in hun relatie tot de schepping waarin zij leven en in verband met hun zorg voor Zijn schepping.
Men kan het heilswerk van de HEERE in de geschiedenis van Israël en Juda, en in de hele geschiedenis, niet begrijpen, tenzij men deze belangrijke waarheid van Gods Woord begrijpt. In zekere zin is het begrijpelijk dat arminianen de verlossing deels aan het werk van de mens willen toeschrijven; zij zien de grote waarheid niet die de Bijbel uiteenzet, namelijk dat God alleen belang stelt in de individuele mens zoals hij in relatie staat tot het gehele menselijke geslacht – en, inderdaad, omdat hij deel uitmaakt van Zijn gehele wereld.
Ik hoop deze leer van de Schrift in enige bijzonderheden te bespreken in de toekomstige nummers van deze nieuwsbrief. Ik zal veel moeite doen om te definiëren wat ik bedoel met “organisch” en verwijzen naar vele Bijbelplaatsen waarin deze glorieuze waarheid wordt geleerd, D.V.
[1] Covenant Reformed News is de maandelijkse nieuwsbrief van de Protestants Gereformeerde Kerk (CPRC) te Ierland (vert.)
(2)
Ik heb in de loop der jaren veel vragen ontvangen die gaan over Bijbelteksten die zogenaamd het welmenend en genadige aanbod van het Evangelie leren. Zoals ik in mijn vorig artikel zei, is het probleem vaak dat mensen er geen rekening mee houden of begrijpen dat God “organisch” met de mensheid omgaat. Nadat ik het eerste artikel schreef, ontving ik twee brieven over zaken die betrekking hebben op de waarheid van Gods organische omgang met de mens. Ik zal ingaan op de Schriftplaatsen die zij aanhalen als bewijs van hoe belangrijk het is om de organische omgang van God met de wereld die Hij heeft geschapen te kennen en te begrijpen.
-
De eerste tekst bevat woorden die Jezus uitsprak over Jeruzalem: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens onder de vleugelen vergadert, en gijlieden hebt niet gewild’ (Lukas 13:34; Matth. 23:37).
De relatie hier met de werkelijkheid van organismen is de belangrijke verwantschap van het gezin. Ouders, de door God aangestelde leiders van het gezin, zijn verantwoordelijk voor hun kinderen en voor hun gedrag. Wat ouders doen en hoe ze zich gedragen, heeft gevolgen voor hun kinderen.
Met dat in gedachten kan men gemakkelijk begrijpen dat de tekst in het allerminste niet zegt dat, hoewel Christus de goddeloze Joden onder Zijn vleugelen wilde verzamelen, zij weigerden. Daarom, zo redeneren mensen, dwarsbomen mensen Jezus wil. Zijn begeerte wordt niet vervuld vanwege de goddeloosheid van de Joden.
Maar dat staat niet in de tekst. De goddeloze Joodse leiders, in het bijzonder “de Farizeeën” (Lukas 13:31), zijn niet degenen die Jezus wil zaligmaken, maar hun ‘kinderen’[1]. Dit verlangen werd niet ten volle verwezenlijkt in Jezus’ aardse bediening. Het werd niet uitgevoerd omdat de goddeloze Joden niet alleen Zijn bediening verwierpen, maar ze weigerden ook toe te staan dat hun kinderen door Christus werden verzameld. Ze verzetten zich met zo’n bittere haat tegen Jezus dat ze ook alles deden wat ze konden om hun kinderen ervan te weerhouden Christus te volgen.
Toch is er nog een ander “organisme” waarnaar hier wordt verwezen. Het is het organisme van de Joodse volk als geheel, ‘Jeruzalem’ genoemd. Zoals zo vaak in de Schrift wordt de gehele natie genoemd naar de hoofdstad. Jeruzalem was politiek en geestelijk het centrum van het volk, want daar was de troon van David en de tempel waarin God bij Zijn volk woonde. De Joodse natie als geheel wordt ‘Jeruzalem’ genoemd (zoals Amerika soms wordt aangeduid als Washington DC of het Verenigd Koninkrijk als Londen). Het volk als geheel had Christus goddeloos verworpen. Daarom werd de natie vernietigd in AD 70 na Christus, toen Jeruzalem werd verwoest door de Romeinse legers onder Titus.
Ouders bijvoorbeeld, die op de dag des Heeren niet naar een kerk willen gaan waar de gezonde leer is, begaan een ernstige zonde. Maar als ze weigeren hun kinderen naar de kerk te laten gaan (misschien met een grootmoeder of grootvader), wordt hun zonde vermenigvuldigd. Hetzelfde geldt voor kerken en naties, zoals Amerika of die in Europa, die het Evangelie verlaten. De kerk of natie als geheel is door God verlaten en er wachten vreselijke oordelen.
Toch zijn er kinderen van God onder hen, zoals die er waren onder het volk Israël, en deze mensen zijn verlost. Ze maken deel uit van het organisme, maar ze zijn uitverkoren. Het organisme van de vijgenboom van Israël (die Jezus vervloekte), hoewel dood, had nog steeds enkele levende takken.
Dat zijn “uw kinderen” waarnaar in Lukas 13:34 wordt verwezen. Jezus wilde hen zaligmaken, hoewel het volk gedoemd was tot verwoesting. Bovendien wilde[2] Hij hen niet alleen zaligmaken; Hij heeft[2] ze zaliggemaakt. Na Pinksteren werden duizenden kinderen van Jeruzalem verlost (Handelingen 2:41; 4:4). Vóór de verwoesting van Israël haalde God Zijn volk uit de natie, zoals Hij Lot en zijn dochters uit het homoseksuele Sódom en Gomórra haalde voordat Hij vuur en zwavel op hen regende (Gen. 19:1-26) – zoals God ook zal doen wanneer de uitverkorenen uit het goddeloze Europa en Noord-Amerika worden uitgehaald.
Er is zelfs geen enkele aanwijzing in de tekst die zo’n God-vernederende ketterij als het bizarre denkbeeld van het welmenend aanbod van het Evangelie kan staven; een zwak en vruchteloos begeren van de Almachtige en onveranderlijke HEERE om degenen zalig te maken Die Hij eeuwig heeft verworpen!
Voor meer informatie in het Engels, zie https://cprc.co.uk/quotes/matthew23v37/.
-
Een andere tekst is Matthéüs 11:21: ‘Wee u, Chórazin, wee u, Bethsáïda. Want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben.’
Allereerst waren Chórazin en Bethsáïda twee steden in Israël, die hier het gehele volk vertegenwoordigen, ook al waren er uitverkorenen in beide steden en onder het volk. De steden zijn organismen, en de steden in de natie vertegenwoordigen het gehele volk. Het volk en haar steden hadden Christus verworpen: ‘Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen’ (Johannes 1:11).
Ten tweede geldt hetzelfde voor Tyrus en Sidon. Als de twee belangrijkste steden in Fenicië vertegenwoordigden zij de hele natie. (Of er uitverkorenen in die steden waren of niet, weten we niet, hoewel in de geschiedenis van Israël af en toe wordt verwezen naar gelovigen daar, zoals de weduwe bij wie Elía verbleef in 1 Koningen 17:8-24 en de vrouw wiens dochter Jezus genas in Matthéüs 15:21-28. Jesaja 23 spreekt Gods oordelen over Tyrus uit, maar het bevat ook een belofte van verlossing in vers 18.) Maar als naties hadden de Feniciërs het Evangelie niet gehad en konden het dus niet verwerpen.
Ten derde was de zonde van Israël daarom veel groter dan de zonde van Tyrus en Sidon. Dit is de kern van wat Jezus zei. Nooit het Evangelie gehad te hebben en in de zonde leven, is lang niet zo’n vreselijke zonde als Christus in je land te hebben gehad, Hem te zien, Zijn wonderen te aanschouwen en Zijn prediking te horen, maar Hem toch te verwerpen. Maar niet alleen zouden de Joden niet in de Messias geloven, maar ze hebben Hem gedood om wie Hij was. Dat is Europa en Amerika vandaag! En dit was waar en is altijd waar.
-
Johannes 3:16, de favoriete tekst van de arminianen, spreekt ook over de gehele schepping als de ‘wereld’. God schiep de gehele schepping als een organisme: de hemelen en hun hemellichamen, de aarde en al haar inhoud, en het menselijk geslacht in Adam. Naarmate de mens meer en meer ontdekt, blijkt dat de hele schepping nauw met elkaar verbonden is, zodat geen enkel deel ervan onafhankelijk van enig ander deel bestaat. Verder is de mens geschapen als het hoofd van de schepping en wat hij doet in de verhouding tot God beïnvloedt het geheel. Toen Adam viel, kwam de vloek van God over de hele schepping
God heeft die schepping lief. Zijn liefde wordt geopenbaard door Zijn eigen Zoon tot het nieuwe Hoofd van de schepping te maken, Die haar verlost door haar van de vloek te verlossen. Dat is het organisme van Johannes 3:16. Welnu, als dat laatste organisme door God geformeerd is, worden de dode en nutteloze delen ervan weggesnoeid. Dat wil zeggen, de duivels (want zelfs de hemelse schepping en haar bewoners zullen tot de nieuwe schepping behoren met Christus aan het hoofd) en de verworpen mensen zullen voor altijd worden weggesnoeid en verdorven. Maar het organisme zal gered worden en de uitverkoren mensen daarin zullen gered worden als gelovigen die christus, het Hoofd van allen, toebehoren.
Voor meer informatie over Johannes 3:16, vraag ons om de gratis brochure, “Alzo lief had God de wereld“ (Johannes 3:16), door Prof. Homerus C. Hoeksema of lees het online (Engels).
-
Er werd mij nog een tekst gestuurd, waarvan het antwoord ook te maken heeft met de organische omgang van de soevereine God met de mensen. Hoe zit het met de vernietiging van tweeënveertig kinderen door twee beren als reactie op Elísa’s vervloeking van hen, omdat ze hem bespotten als Gods profeet (2 Koningen 2:23-24)? Dit gebeurde in Bethel, de plaats van het belangrijkste heiligdom voor een van de twee gouden kalveren (1 Koningen 12:26-13:32). Het leek mijn briefschrijver (en anderen) dat geen enkele profeet dat ooit zou doen.
Het antwoord op deze vraag is dat het gezin door God is geschapen als een organische eenheid. Daarom zegt het tweede gebod van de Tien Geboden dat God ‘de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen’ (Ex. 20:5).
Een man verlaat bijvoorbeeld een getrouwe kerk en neemt zijn kinderen mee naar een valse of naar een kerk die van de waarheid afwijkt. Dan gaan zijn kinderen uiteindelijk helemaal niet meer naar de kerk en gaan ze verloren in ongeloof en verwereldlijking. Het hoofd van een huis kan niet zonder berouw in zonde leven zonder dat dit gevolgen heeft voor zijn hele gezin. De zonden van een dronkaard verwoesten zijn familie. Het is als dat de wortel van een boom wordt gedood waardoor de hele boom sterft.
Israël had de dienst van God verlaten en zich tot afgoden gewend. De Heere laat Israël zien dat hun verschrikkelijke zonde de geestelijke dood van hun kinderen tot gevolg zal hebben. Dat gebeurde ook. Hoewel er in Elía’s tijd nog 7.000 mensen waren die de knie voor Baäl niet bogen, werden in Hizkía’s tijd de weinig overgebleven dienaren van God in het koninkrijk van het noorden uit de natie uitgehaald en werd de natie, met haar kinderen, verwoest.
[1] Zie kanttekening 44 bij deze tekst (vert.)
[2] Schuinschrift door mij toegevoegd ter verduidelijking (vert.)
(3)
Wetenschappers ontdekken steeds meer dat de schepping zelf een organisme is. Elk deel van de schepping is gerelateerd aan het ander deel en wat er in het ene deel gebeurt, beïnvloedt elk ander deel. Het wordt steeds duidelijker dat ingrijpende veranderingen in een deel van onze wereld andere delen op soms verbazingwekkende manieren beïnvloeden. Hoewel een dergelijke eenheid tussen alle delen van de schepping vaak het duidelijkst is bij levende schepselen, kan dezelfde eenheid ook worden gevonden bij levenloze schepping. Een bosbrand kan het hele verbrande gebied verjongen. Veranderingen in het weer beïnvloeden uiteindelijk het leven in elk deel van de wereld. Vulkaanuitbarstingen laten gesteente achter dat in de loop der jaren vruchtbare grond voor gewassen kan worden en dat gebeurt ook.
Binnen het grotere organisme van de schepping zijn individuele organismen, zoals een boom, een wijnstok, een bed van rozen of een individuele roos, een vogel, enz., samengesteld uit veel verschillende schepselen. Wat er met de een gebeurt, beïnvloedt alle andere schepselen – ten goede of ten kwade.
Een roos wordt vruchtbaar, door voedsel te geven aan de wortels en de hele plant profiteert ervan. Maar bacterievuur in een deel van de rozenstruik zal zich verspreiden en uiteindelijk de hele plant vernietigen.
In de wijngaarden van Frankrijk wordt een rozenstruik vaak geplant aan het einde van een rij van een bepaald soort wijnstok. Als een dodelijke ziekte zich in de rozen begint te manifesteren, zullen de wijnstokken enige tijd later met dezelfde plaag worden getroffen. Dit vroegtijdige waarschuwingssysteem geeft de druiventeler de tijd om de wijnstok te redden door een middel te spuiten.
De schepping als geheel kwam onder de vloek van God toen Adam zondigde. Die vloek kwam voort uit Gods vloek over Adam, omdat hij als het hoofd van de schepping was geschapen. De ziekte van de zonde drong Adam binnen en doodde hem geestelijk; het kwam ook binnen in de schepping waarin Adam leefde en waarvan hij afhankelijk was.
Doe goed aan een gezonde plant en hij zal groeien en bloeien. Beschadig het flink, of slechts een deel ervan, en het zal sterven.
Zo is het ook in het gehele leven. Een natie is een organisme. Wanneer de regering de oorlog verklaart, kunt u daar fel op tegen zijn, maar uw zonen zullen in de oorlog betrokken worden en misschien gedood worden. Uw huis kan gebombardeerd worden en u zult lijden onder de tekorten die oorlog met zich meebrengt. De gehele natie is als organisme verantwoordelijk voor de oorlog.
Een gezin is een organisme. Een vader die dronken is, schaadt zichzelf en het hele gezin lijdt. In een schoolklas kunnen 90% van de kinderen over het algemeen gehoorzaam zijn en naar de leraar luisteren, maar een of twee of drie kunnen alles zo verstoren dat lesgeven moeilijk of zelfs onmogelijk is. De hele klas lijdt eronder en kunnen niet zoveel leren als normaal, want iedereen in de klas draagt de gevolgen van het gedrag van enkelen.
Een gemeente of een kerkgenootschap is een organisme. Als valse leer of goddeloos leven één gemeente binnenkomt, en de Bijbelse medicatie van de tucht op de oproermaker of ketter in de gemeente niet wordt toegepast, wordt het hele kerkgenootschap beïnvloed. Na verloop van tijd zal het afwijken en zal het gehele kerkgenootschap verdorven worden, vanwege de valse leer of het goddeloze leven van één deel (1 Kor. 5:6; Gal. 5:9).
Een man of vrouw of gezin kan beweren dat hij of zij trouw zal blijven aan de waarheid, wanneer men een zuivere kerk verlaat en overgaat tot een andere gemeente die minder zuiver in de leer is. Maar dat gezin, zelfs als sommigen in het gezin willen blijven waar de waarheid wordt gepredikt, is schuldig aan het toelaten van valse leer en zal de gevolgen ervan dragen. Allen zijn verantwoordelijk voor de valse leer en allen zullen eronder lijden – zoals Israël deed toen Achan verbannen dingen van Jericho stal (Jozua 7). Het gezin gaat de treurige en dodelijke weg van afvalligheid in haar geslachten, en haar kinderen zijn verloren voor de kerk.
Ik weet niet hoe vaak ik dit probleem in mijn eigen bediening heb behandeld. Ouders die een ware kerk verlaten of weigeren een dwalende kerk te verlaten, verliezen hun kinderen en opeenvolgende geslachten vanwege hun zonde. Zelfs de wet zegt dat God de ‘misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Hem haten’ (Ex. 20:5). Als ouders hun kinderen niet opvoeden in de wegen van Gods verbond, betekent dit vaak dat ze hun kinderen en kleinkinderen de kerk zien verlaten en in de wereld wandelen.
In de gereformeerde theologie wordt dit “gezamenlijke verantwoordelijkheid” genoemd. Hoe weinig wordt dit erkent in de individualistische wereld van vandaag, waar het ieder voor zich is. Zoals ik al eerder heb gezegd, is arminianisme, in al zijn verschillende soorten, individualistisch en kent het geen ruimte voor organische relaties en gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De voorstanders van het welmenend of genadige aanbod van het Evangelie aan de verworpenen hebben ook geen begrip van het organische, zoals we in de laatste nieuwsbrief zagen.
God heeft in een weg voorzien voor iemand binnen een organisme die de zonde van het organisme niet wil om van de gezamenlijke verantwoordelijkheid ontslagen te worden. Hij moet zijn bezwaar kenbaar maken; hij moet weigeren zijn voorgangers te volgen wanneer zij tot zonde leiden; hij moet, indien mogelijk, het organisme verlaten.
Een gezinslid bijvoorbeeld, die een ware kerk niet wil verlaten, terwijl zijn medegezinsleden dit wel doen, moet de schuld van zijn gezin belijden, zoals Daniël de zonde van Israël als de zijne heeft beleden (Dan. 9), en hij moet zijn weigering kenbaar maken. Op die manier verkrijgt hij vergeving. Om een ander voorbeeld te geven, hoewel de christen bijvoorbeeld schuldig is aan de zonde van abortus in zijn land, zal God hem in Jezus vergeven en door het geloof zal hij zijn getuigenis geven tegen de verschrikkelijke praktijk van het vermoorden van ongeboren kinderen.
In het volgende nummer hoop ik, als de Heere het wil, vanuit de Schrift laten zien wat deze organische samenhang betekent in het werk der verlossing en hoe organische verhoudingen volledig deel uitmaken van Gods kerkvergaderend werk.
(4)
Hoe openbaart God Zich in het zaligen van Zijn kerk? Wat betekent het dat Hij Zijn grote werk der zaligheid organisch werkt? Dat is de vraag waar we nu voor staan.
Ik heb geschreven over het begrip van Gods organische werk in een wereld van zonde, te beginnen met de zonde van Adam. Adams zonde bracht de schuld en de smet der zonde over het gehele menselijke geslacht. De dood was de straf op de zonde, en al het verdriet en de smart waarvan we vandaag de dag in de wereld getuige zijn, is Gods straf voor een zondig menselijk geslacht. De afschuwelijke goddeloosheid van de heidense afgodendienst, de wreedheid van de islam en de losbandigheid van de westerse beschaving zijn allemaal te wijten aan de kwade ontwikkeling van Adams ene zonde van ongehoorzaamheid aan God.
Maar het is niet en was nooit Gods uiteindelijke oogmerk om een zondige wereld aan haar eigen verdorvenheid over te laten. We hebben het nu over Gods raad: Zijn eeuwig voornemen in al Zijn werken. Wat is het hoogste en uiteindelijke oogmerk van de levende God in Zijn eeuwige raad?
God is soeverein in alle dingen – of Hij is geen God! Hij doet al Zijn welbehagen en oefent Zijn soevereiniteit niet doelloos of willekeurig uit. Hij is niet veranderlijk[1] in de uitoefening van Zijn soevereine heerschappij. Evenmin doet Hij afstand van Zijn troon of deelt Hij Zijn soevereiniteit met dwaze en verdorven mensen. Hij is God! Er is geen andere!
De Schrift zegt ons dat het eeuwig voornemen van Gods eeuwige raad Zijn eigen luisterrijke heerlijkheid is, de eer van Zijn oneindige majesteit, Zijn heiligheid, Zijn volmaaktheden, Zijn volzaligheid, Zijn opperste vreugde in Zichzelf en al Zijn deugden als de Drie-enige God. De Bijbel zegt ons dat Hij verkoren heeft om al Zijn heerlijkheid op de allerhoogste wijze te openbaren. Welke is deze allerhoogste wijze? Volgens de Schrift openbaart God Zichzelf op de allerhoogste wijze door Jezus Christus, Zijn eeuwige Zoon, de volmaakte en volledige openbaring van God.
De openingswoorden van Hebreeën verkondigen deze verbazingwekkende waarheid: ‘God voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen’ (1:1-3).
Kolossenzen 1:14-19 en Spreuken 8:22-36 leren dezelfde zaken als Hebreeën 1. In dit hoofdstuk hebben we genoeg Schriftuurlijke waarheid om al onze tijd in beslag te nemen gedurende ons gehele leven. Dit gedeelte is zo diepzinnig en wonderbaarlijk dat ik er nooit over heb durven prediken, uit vrees het niet recht te kunnen doen zonder onze God en Zijn Christus minder glorierijk te maken dan Zij zijn.
Een paar in het oog springende waarheden in deze drie Schriftgedeelten zijn nu voor ons van belang.
Gods eeuwige raad om Zijn heerlijkheid te openbaren maakt duidelijk dat Hij vastbesloten was Zichzelf te openbaren door Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus. Christus is het doel van de raad, het doel van de God Die besloten heeft Zichzelf op de hoogste en beste wijze te openbaren. Alles in Zijn raad is dienstbaar aan dit doel. Alles moet dit doel dienen. Alles wat God vastbesloten is te doen, en dat is alles wat Hij doet, dient de openbaring van Zijn heerlijkheid in Jezus.
Christus is daarom vóór Adam in Gods raad – als ik tenminste mag zeggen dat het ene voor het andere komt, gezien het feit dat Gods raad eeuwig is, dat wil zeggen zonder tijd, niet gemaakt in het kader van de opeenvolging van momenten in de tijd.
Dat dit waar is, blijkt uit het Paradijs zelf. De hele oorspronkelijke hof beeldde de tabernakel en tempel af waar de offers werden gebracht: de Hof van Eden is de buitenste voorhof; Het paradijs zelf is de heilige plaats; het heilige der heiligen is de boom des levens.
De vleesetende dieren zijn geschapen met kaken en spijsverteringsstelsels die geschikt waren om vlees te eten, toen er nog geen dood was. Het immuunsysteem werd bij de mens geschapen, toen er nog geen ziekte was. Het belangrijkste van alles is dat Christus Zelf werd geschapen in Adam en Eva[2], net zoals het gehele menselijke geslacht, dat uit Adam werd geboren en waarvan Christus deel uitmaakt.
Met andere woorden, in Zijn schepping had God een ander organisme als oogmerk van Zijn eeuwige voornemen. Gods eeuwig voornemen is niet het organisme van de schepping met al zijn onderliggende organismen en niet het organisme van het menselijk geslacht met Adam aan het hoofd, maar Christus, Die verkoren was om Hoofd boven allen te zijn in dit nieuwe organisme, waardoor God Zijn grote heerlijkheid zou openbaren.
Christus is Gods eniggeboren Zoon, Die ons gelijk geworden is, uitgenomen de zonde. Hij had geen zonde omdat de Drie-enige God Zijn Vader was en Hij geboren werd uit de maagd Maria door het wonder van de ontvangenis zonder het toedoen van een man. De Heilige Geest kwam over Maria en ‘de kracht des Allerhoogsten’ overschaduwde haar (Lukas 1:35). Hij was en is de Zoon des Mensen. Hij is ook de Zoon van God, ‘Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God’, om de woorden van de Geloofsbelijdenis van Nicéa te gebruiken.
Wil dit alles zeggen dat het eerste Paradijs en de eerste Adam niets betekenen? Nee, maar zij waren de ‘schaduw der toekomende dingen’[3] en dienen dus het doel tot het bereiken van het oogmerk van Gods raad in Christus, ‘de laatste Adam’ (1 Kor. 15:45).
Was de oorspronkelijke schepping met Adam aan het hoofd door Adams overtreding teniet gemaakt zodanig dat God Zijn raad moest aanpassen, omdat Adam het Hem onmogelijk maakte Zijn voornemen in het oorspronkelijke Paradijs te verwerkelijken? Nee, de eerste Adam is ‘een voorbeeld Desgenen Die komen zou’ (Rom. 5:14).
Nog een belangrijk punt. De Schrift leert dat Christus het enige ware organische Hoofd is van alle dingen en mensen in dit heelal. Maar Christus is ook het organisch Hoofd van de hemel en de gehele hemelse schepping en haar inwoners, inclusief de engelen. Dit wordt duidelijk geleerd in Kolossenzen 1:20: ‘En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.’
Dit is een opzienbarend vers. Paulus vreest dat de lezers van deze zinsnede (of de toehoorders in Kolosse die hun predikant de brief van Paulus hoorden lezen) ten onrechte zouden kunnen aannemen dat hij slechts alles hier op aarde bedoelde. Dus herhaalt hij zichzelf: “ik bedoel”, ‘alle dingen’, “dat omvat alles op deze aarde, ja, maar ook alle dingen in de hemel.” Deze uitspraak van Paulus roept natuurlijk vragen op, want Christus stierf voor zonde! – en er is geen zonde in de hemel.
Maar we zullen dit probleem later bespreken. Inderdaad, we zullen het hele begripd verder bespreken in de toekomstige nieuwsbrieven.
[1] Letterlijk wispelturig of grillig (vert.)
[2] Vergelijk Hebreeën 7:10 en kanttekening 10. Christus was dus ook in de lendenen van Adam (vert.)
[3] Zie Kolossenzen 2:17 (vert.)
(5)
Adam was het hoofd van al Gods werk in het stoffelijke heelal – niet alleen van de mensheid, maar ook van de schepping. Hij viel en stortte het hele menselijke geslacht in de duisternis en hopeloosheid van de totale verdorvenheid. De vloek van God kwam ook over de schepping zelf. De vloek van de HEERE trof ook de aardrijk omdat Adam zondigde (Gen. 3:17), maar in Romeinen 8:19-22 laat Paulus ons weten dat de gehele schepping zucht en zwoegt[1] onder de vloek, wachtend op de verlossing van de kinderen van God.
Dit is belangrijk omdat het betekent, zoals de zinsnede in Romeinen 8 duidelijk maakt, dat de schepping die onder de vloek is, bevrijd zal worden samen met Gods kinderen, dat wil zeggen in de loskoping van de uitverkorenen die door Christus is volbracht. Dat vergeten we vaak. De Heer Jezus droeg onze vloek, maar Hij droeg ook de vloek van God op de schepping. Het gevolg is dat Christus Hoofd is van Zijn uitverkoren volk, dat is ‘uitverkoren … in Hem voor de grondlegging der wereld’ (Éf. 1:4), en dat dit Hoofd zijn zich ook uitstrekt over het gehele heelal, zodat Hij het Hoofd is van allen.
Maar er is meer. Kolossenzen 1:20 benadrukt dat Christus het Hoofd is van alle dingen ‘in de hemelen’, evenals van alle dingen op aarde. Het is bijna alsof de apostel denkt dat we zouden kunnen gaan twijfelen aan zijn uitspraak dat onze Zaligmaker ook het Hoofd is van de hemelse dingen en de hemelse schepping. Maar het is waar. De Schrift leert dat Christus Heere is van allen, inclusief de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde in de toekomst.
God schiep de engelen, mogelijk op de zesde dag toen Hij de mens schiep – hoewel de Schrift ons dat niet specifiek zegt. Toen de duivel tegen God in opstand kwam, zondigde een groot aantal engelen ook persoonlijk en viel zo in dezelfde totale verdorvenheid als de satan.
De Schrift maakt melding van de ‘uitverkoren engelen’ (1 Tim. 5:21). Gods eeuwige en onveranderlijke verkiezing en verwerping omvat zowel engelen als mensen, en geldt dus zowel voor de bewoners van de hemel als voor degenen op aarde. In de hemel kwam de verkiezing en verwerping onmiddellijk openbaar bij de val van sommige engelen en van anderen die gehoorzaam bleven.
Satan was de toegang tot de hemel toegestaan tot Christus’ hemelvaart, toen Hij hem eruit wierp. In de oude bedeling kon satan nog steeds de hemel binnengaan, zoals tijdens zijn woeden tegen Job (Job 1:6-12; 2:1-6; vgl. Judas 9; Openbaring 12:7-12). Het laatste Schriftgedeelte leert ook dat de opgevaren Christus het Hoofd is van de uitverkoren engelen, want Michaël, de aartsengel, doet Zijn bevelen. Het is duidelijk dat onze Heer Jezus door Zijn vernedering en verhoging het Hoofd werd van zowel de aardse als de hemelse schepping.
Toen God oorspronkelijk de hemelen en de aarde schiep, schiep Hij ze als twee afzonderlijke scheppingen. Ze waren verschillend in die zin dat de aarde materieel en stoffelijk was, terwijl de hemelse schepping geestelijk was. Ze waren zo verschillend dat de twee geen contact met elkaar konden hebben. De engelen konden niet naar de aarde komen noch mensen naar de hemel gaan.
Toen de zondeval kwam, begon God Zijn eeuwige en hoogste voornemen uit te werken door Zijn eigen vleesgeworden Zoon Hoofd te maken over allen. Hij gaf veel aanduidingen van Zijn voornemen en oogmerk. Hij beloofde Adam het ‘Zaad’ dat de kop van de slang zou vermorzelen (Gen. 3:15). Het Oude Testament is de geschiedenis van Christus en satan in hun bittere strijd die zou uitmonden in het kruis (Openbaring 12:1-5). God bleef Zijn volk aan Zijn voornemen herinneren door Zijn wonderen, wetten en profetieën, evenals door de bezoeken van engelen en de woorden van uitnemende mannen die spraken over de komst van de Messias.
Toen het kind Jezus werd ontvangen en geboren uit de maagd Maria, kwam God in ons vlees. Dit is het grootste wonder dat in de hele geschiedenis plaatsvond. Christus kwam om te sterven voor Zijn volk en verenigde zo beide scheppingen in de lofprijzing van de Drie-enige God.
Zijn opstanding uit de dood vernietigde de scheiding die in de oude bedeling had bestaan. Christus verbaasde, om zo te zeggen, hemel en aarde. Hij is opgestaan uit het graf van Jozef van Arimathéa – een gebeurtenis die deel uitmaakt van de geschiedenis van deze wereld. Maar Hij ging door een deur die Hij schiep en die in de hemel openging. Zijn opstanding was alleen zichtbaar in de hemel en werd daar gezien. Daar werd Hij Hoofd over allen!
Dit nieuwe organisme zal uiteindelijk worden vervolmaakt bij de lichamelijke wederkomst van onze Heere, wanneer deze aarde door vuur zal vergaan, de uitverkorenen worden verlost en alle dingen, inclusief hemelse dingen, nieuw worden gemaakt. Christus zal algemeen erkend worden als Heere (Fil. 2:9-11). Hij zal het Hoofd zijn van allen. De oude wereld zal met vuur worden verbrand, wedergeboren mensen zullen verlost worden van zonde en dood, de uitverkoren engelen zullen gezegende gemeenschap hebben met de verloste mensheid, en de hele schepping zal verenigd worden als één groot organisme tot de eeuwige heerlijkheid van de levende en ware God.
Dit is de leer van de Schrift over de grote werken van onze Verbondsgod. We kunnen Zijn grootheid niet roemen zonder te zien hoe Hij Zich heeft geopenbaard in Zijn machtige daden in Zijn geliefde Zoon: Christus, Hoofd over allen; de uitverkorenen – Christus’ eigen lichaam; de heilige engelen, hun ‘bedienende[2] geesten’ (Hebr. 1:14); en de hele nieuwe schepping, hemel en aarde, het eeuwige bezit van Christus en Zijn kerk. Het oude organisme zal zijn doel dienen en worden weggevaagd om plaats te maken voor dit glorieuze organisme.
Hoe gemakkelijk is het om Gods heerlijkheid uit het oog te verliezen, bezet zijnde met aardse moeilijkheden en zaken. Hoe groot is de majesteit van onze God geopenbaard in Christus en Zijn werk dat het heelal omvat. Hoe heerlijk beeldt de Bijbelse openbaring alle werken van de HEERE samen af om Hem, Die het allemaal gedaan heeft, eeuwig te prijzen. Laten we onze ogen omhoog heffen en Hem aanbidden Wiens wegen onnaspeurlijk zijn[3]!
[1] Als in barensnood (vert.)
[2] Volgens de Engelse vertaling, zie kanttekening 40 bij Hebreeën 1:14 (vert.)
[3] Zie Romeinen 11:33 (vert.)
(6)
De Heilige Schrift handelt vaak met het gehele menselijke geslacht als een afzonderlijk onderdeel van een organische eenheid. Enkele voorbeelden van deze organische eenheid zijn gemakkelijk te vinden.
Het menselijk geslacht is een organische eenheid met Adam aan het hoofd, omdat het gehele menselijke geslacht schuldig is aan Adams zonde (Rom 5:12). De wet in het bijzonder ging uit van het gezin als een organische eenheid. God zei immers in het tweede gebod, dat Hij de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen (Deut. 5:8-10). De legers van Israël werden geheel verslagen door een kleine groep soldaten van Ai, omdat in de zonde van Achan het gehele volk schuldig was geworden, hoewel ze naar alle waarschijnlijkheid niet eens op de hoogte waren van zijn overtreding (Joz. 7). De zonde van één man, David, bracht Gods oordeel over Israël (2 Sam. 24; 1 Kron. 21).
Dit organisme, als volk, is het voorwerp van Gods toorn wanneer sommigen in het organisme zondigen en het voorwerp van Gods zegen wanneer sommigen in gehoorzaamheid aan Hem leven. Toen er goede koningen op de troon van Israël zaten, zegende God het land rijkelijk, ook al waren er veel goddelozen. Dit laatste bleekt duidelijk uit de opstand van Absalom en Adónia.
Toen goddeloze koningen op Israëls troon zaten, bracht God door vijandelijke volken hongersnood en verwoesting; ook al waren er in de verschrikkelijke dagen van Achab zevenduizend mensen die de knie voor Baäl niet hadden gebogen (1 Koningen 19:18). In de tijd dat de rechtvaardigen regeerden, ontvingen de goddelozen uiterlijk goede dingen die de HEERE over het land bracht, en het volk van God leed vreselijk in dagen van afval toen droogte en ziekte de gewassen vernietigden. God handelt organisch met de volken.
In Psalm 80 wordt het volk Israël, zowel de uitverkorenen als de verworpenen, afgebeeld als een wijnstok die God uit Egypte bracht gehad en rijkelijk zegende. Maar toen zij zondigden, brachten de goddelozen verwoesting over het gehele volk, een oordeel waarover de psalmist treurde.
In het Nieuwe Testament, in Johannes 15, wordt het volk Israël opnieuw vergeleken met een wijnstok. Christus is de Wijnstok; God is de Landman. Het gehele volk vormt de ranken. De ranken die niet in Christus blijven, worden afgesneden, terwijl de ranken die in Hem blijven meer vrucht dragen, omdat de ranken zonder vruchten worden weggesnoeid.
Dit beeld wordt weer opgepakt in Romeinen 11:16-24. Paulus spreekt daar over het volk Israël als een ‘goede’ olijfboom. Met de verhoging van Christus ent God takken van een ‘wilde’ olijfboom, zodat deze takken vrucht dragen. Het zijn de heidenen, geboren in een wilde olijfboom, maar geënt op de goede olijfboom.
Als ik even van het onderwerp mag afwijken, de ‘natuurlijke’ olijfboom, het volk Israël, wordt natuurlijk genoemd, omdat Christus het beginsel van zijn leven is. Israël droeg Christus in zich vanaf het begin van haar bestaan. Deze heerlijke waarheid was de hoop en zaligheid van het gelovige Israël, en verklaart waarom de vrouwen in Israël zo heel graag kinderen wilden, want zo waren zij betrokken in de komst van het beloofde Zaad. Vergelijk het gebed van Hanna (1 Sam. 2:1-10) met de soortgelijke lofzang van Maria (Lukas 1:46-55).
Om terug te keren naar het onderwerp: heidenen kunnen en worden geënt op de goede olijfboom waaruit de meeste van zijn natuurlijke takken werden gesneden. Gelovige Joden kunnen gedurende de hele nieuwe bedeling opnieuw in hun “eigen” olijfboom worden geënt. Heidense takken, eenmaal geënt op de olijfboom, kunnen worden afgesneden als ze weigeren te geloven. De belangrijke waarheid hier is dat de takken geen individuen zijn, maar geslachten.
Joden bijvoorbeeld, als ze in Christus geloven, zijn door de geschiedenis heen in de kerk van de nieuwe bedeling tegenwoordig. Maar zodra een ‘tak’ van heidenen wegvalt, zijn ze verloren in hun geslachten. God keert niet terug tot Zijn werk wanneer degenen die het voorwerp van Zijn genade waren, in hun geslachten de waarheid hebben verlaten.
Noord-Amerika en Europa als werelddelen, hadden ooit het Evangelie. In deze moderne tijd heeft de meerderheid van hun volk en hun leiders het Evangelie verlaten. Ze zijn nu bezig met het opzettelijk verwerpen van de gehele wet van God door de meest afschuwelijke zonden goed te keuren. God neemt Zijn Woord van deze werelddelen weg, omdat zij het gehad en verworpen hebben. Hij neemt het Evangelie weg naarmate de afvallige kerk meer en meer samenwerkt met de goddeloze burgerlijke regeringen, terwijl het aantal gelovigen steeds kleiner wordt, totdat ze uiteindelijk slechts een verstrooid overblijfsel zijn.
Daarom neemt God in onze tijd over het algemeen Zijn Evangelie uit Amerika en Europa weg en gaat Hij in het bijzonder naar het Oosten om Zijn kerk daar te vergaderen.
Mijn vrouw en ik hebben een dochter en schoonzoon die op de Filipijnen werken. Uit vele plaatsen komt de roep: “Kom en onderwijs ons in het gereformeerde geloof”. Hij en zijn medezendelingen zijn niet in staat ze allemaal te beantwoorden. Kun u zich voorstellen dat grote aantallen mensen in Amerika op dezelfde wijze hun roep zouden doen uitgaan naar de protestantse gereformeerde kerken? Of dat de CPRC[1] in Noord-Ierland zoveel telefoontjes van groepen mensen op de Britse eilanden zou ontvangen, smekend om onderwezen te worden in de zuivere Reformatorisch Schriftuurlijke waarheid?
Zoals we hebben gezegd, het uiteindelijk organisme van Gods voornemen, verwezenlijkt aan het einde der tijden, heeft Christus als Hoofd, Die de tweede Adam is. De Schrift leert dat het nieuwe organisme onze Heere Jezus als Heerser over allen heeft, verhoogd in de hoogste hemel (zie bijv. Kol. 1:13-20; 1 Kor. 15:24-28). Onder Hem zijn alle uitverkorenen, die Zijn lichaam zijn, zoals het gehele menselijke geslacht eens onder Adam was. Tot dit organisme behoort de gehele wereld van uitverkoren engelen, die onder de uitverkoren en verloste kerk staan als ‘bedienende geesten’[2] (Hebr. 1:14).
De nieuwe hemelen en de nieuwe aarde zullen van de vloek verlost worden, van gedaante veranderd door Christus’ zoenoffer en aan de uitverkorenen gegeven worden als hun eeuwig erfdeel. Christus, als de tweede Adam, wiens plaats Hij innam, is het Hoofd van de schepping.
Door de opstanding van Christus worden hemel en aarde één gemaakt. De opstanding van Christus vond zowel in de hemel als op aarde plaats – tezamen verenigd op hetzelfde moment. Want hoewel Hij opstond uit een graf in een hof, kwam Hij niet terug naar deze wereld – zoals een verdwaasde predikant eens zei, die wenste dat hij met een camera aanwezig was geweest om een foto te maken – want Hij brak een nieuwe deur open vanuit het graf die in de hemel openging, want al Zijn broeders volgen Hem. Door het grote wonder van de opstanding maakte Hij de vereniging van de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde mogelijk, verlost van de vloek.
De geschiedenis van de wereld is de geschiedenis van God, Die werkt in Zijn voorzienigheid en genade om dit voornemen tot stand te brengen. En dit voornemen wordt ten uitvoer gebracht door middel van de prediking van het Evangelie.
[1] CPRC is de afkorting van de protestant gereformeerde kerk in Ierland te Ballymena genaamd Covenant Protestant Reformed Church (vert.)
(7)
Het is tijd om weer enkele vragen beantwoorden. We zullen ons meer in het bijzonder bezighouden met vragen die veronderstellen dat algemene genade en het welmenend aanbod van genade in overeenstemming kunnen worden gebracht met het onderwijs uit de Bijbel over het menselijk geslacht als een organische eenheid.
Alle ideeën die verband houden met het welmenend aanbod van het Evangelie botsen op deze belangrijke leer van de Schrift. Arminianisme is, zoals ik al eerder heb gezegd, individualistisch. De leer van de Schrift is het tegenovergestelde hiervan. Volgens het Arminianisme moet de mens Gods aanbod van liefde aanvaarden, zodat Christus zijn hart kan binnengaan. De Schrift leert echter dat de uitverkoren kerk het lichaam van Christus is. God verlost een lichaam, van eeuwigheid uitverkoren,[1] als het lichaam van Christus, door genade alleen en door het geloof alleen.
Verlossing is van een lichaam. Ik geloof dat ik verlost ben, dat wil zeggen dat ik een deel van Christus’ lichaam ben. Maar ik ben dat alleen vanwege medeheiligen die ook deel uitmaken van het lichaam van Christus. Ik kan en zal niet naar de hemel gaan, tenzij het hele lichaam verlost is. Ik maak deel uit van het uitverkoren geheel. Alleen als het gehele lichaam verlost is, kan ik zalig worden. Het lichaam van Christus, samengesteld uit de uitverkorenen, kan alleen in zijn geheel gered worden – niet alleen delen ervan. Het lichaam van Christus is volmaakt.
De geschiedenis van de wereld is de geschiedenis van Gods werk om het kaf (de verworpenen en onboetvaardige goddelozen) van het koren te scheiden (Ps. 1); de kwade vis van de goede vis (Matth. 13:47-48); de tarwe van het onkruid (Matth. 13:24-30, 36-40).
De HEERE snoeit de wijnstok (Joh. 15:1-8). In de breedste zin van het woord zou men kunnen spreken van het gehele menselijke geslacht als een wijnstok, waarvan vele takken worden afgesnoeid zodat de druiven kunnen groeien en gedijen. De wijnstok in Johannes 15, in enge en strikte zin, is de Joodse natie en later de zichtbare christelijke kerk waarvan de takken worden afgesneden, terwijl alleen degenen die in Christus blijven, zalig worden.
Terwijl het onkruid gedurende de geschiedenis wordt toegelaten met de tarwe op te groeien, begint de scheiding terwijl de mensen op aarde leven en is voltooid op het moment van de oogst. Een maïsplant is een plant met wortels, stengel, bloesem, stuifmeel, kolf en de maïskorrels. De hele plant is nodig voor de groei van de korrels. Wanneer de maïs rijp is, wordt de hele plant, behalve de korrels, vernietigd. Het heeft zijn doel bereikt.
De verworpene is er omwille van de uitverkorenen, zoals steigers nodig zijn voor de bouw van Gods tempel (Éf. 2:20-22). Zelfs Cyrus, de goddeloze koning van Perzië, wordt in Jesaja 44:28 Gods ‘herder’ genoemd. Hoewel hij een verworpene was, gebruikte God hem om het volk Juda, dat in ballingschap was, ten einde van 70 jaar terug te brengen naar Kanaän. Er is trouwens een oude traditie die beweert dat dit gedeelte uit Jesaja door de Joden aan koning Cyrus werd meegedeeld, wat hem ertoe aanzette de ballingen toestemming te geven tot hun terugkeer.
Vraag 1: “Ik hoorde een preek over Hoséa 9:15 waarin de tekst werd uitgelegd alsof die leert dat de onveranderlijke God verandert.”
Het vers luidt: ‘Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik hen gehaat om de boosheid hunner handelingen; Ik zal hen uit Mijn huis uitdrijven, Ik zal hen voortaan niet meer liefhebben; al hun vorsten zijn afvalligen.’
Het is van belang op te merken dat de uitleg van deze tekst, alsof die een verandering in God toeschrijft een ketterij is, die men nodig heeft om het welmenend aanbod van het Evangelie te verdedigen. God heeft alle mensen lief, maar haat hen uiteindelijk en stuurt hen naar de hel. Dat is een enorme verandering!
Het ontkennen van Gods onveranderlijkheid is een directe verwerping van de Schrift: ’Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd’ (Mal. 3:6). Bij ‘de Vader der lichten’ is er ‘geen verandering of schaduw van omkering’ (Jak. 1:17).
De vraag veronderstelt natuurlijk dat God ooit deze goddeloze mensen, van wie God zegt dat Hij ze haat, liefhad. In de tekst is geen bewijs dat dit zo is.
Niettemin brengt de vraag een belangrijk punt naar voren dat rechtstreeks verband houdt met onze verhandeling over de organische omgang van God met mensen.
Er is een preek over Hoséa 9:15 gratis online beschikbaar: “Gilgal, waar God Israël haatte” (in het Engels, vert.).
Dezelfde lezer vraagt aandacht voor een andere Schriftgedeeltes die door arminianen worden aangehaald en die zich daarop beroepen als een bewijs voor een Goddelijke liefde tot alle mensen. Veel van de teksten zijn totaal niet ter zake voor onze verhandeling en ik kan deze column niet gebruiken om zaken die niet relevant zijn te beantwoorden.
Vraag 2: “2 Korinthe 5:19-20 en 6:1-2 spreken over de apostelen (en ook over de kerk) die het ‘woord der verzoening is toevertrouwd’. Het gedeelte zegt dat we de mensen moeten ‘bidden’ om zich “met God te laten verzoenen”. Predikers worden ‘gezanten’[2] genoemd die bidden ‘van Christus wege.’[3] Zij pleiten voor hun toehoorders dat zij ‘de genade Gods niet tevergeefs’ mochten ‘ontvangen hebben’ en laten hen weten dat het ‘nu is de dag der zaligheid’. Hoe moeten we deze verzen verstaan zonder dit toe te schrijven aan een welmenend aanbod van genade en verzoening door Christus van Gods kant aan allen die het Evangelie uiterlijk horen?”
Deze vraag brengt ons bij de kern van de kwestie, de prediking van het Evangelie, en dat moet zorgvuldig worden overwogen.
Het eerste waarop wij moeten letten, is dat de ketterij van het welmenend Evangelieaanbod een bevel van God aan alle mensen om in Christus te geloven verwart met een genadig aanbod aan iedereen. De Bijbel bevat vele bevelen aan allen die het Evangelie horen, want zij moeten de zonde verzaken en in Christus geloven.
Het lijkt mij dat dit onderscheid, zoals mijn professor op het theologisch seminarie gewoonlijk zei, zo duidelijk is als de zon aan de hemel. Ik begrijp niet hoe iemand, die niet uit is op het onderwijzen van ketterij, Gods bevel om te geloven kan verwarren met een liefdevol aanbod van een beschikbare verlossing voor de verworpenen, die Hij hen zal geven indien zij maar geloven. De enige betekenis die men hieraan kan geven, is een ontkenning van de totale verdorvenheid: de mens kan door eigen wil of kracht het aanbod, dat Christus aan hem doet, aanvaarden. Een ontkenning van de totale verdorvenheid is een fatale fout die uiteindelijk de hele waarheid van soevereine genade vernietigt.
Waar we het Evangelie ook prediken, het is onze roeping om iedereen het bevel om te geloven voor te houden. We zeggen hen dat ze een ernstige verplichting hebben om op Christus te vertrouwen, anders zullen ze voor zichzelf de eeuwige hel verdienen. Het is een feit dat God in volle ernst de mens zegt dat hij moet vertrouwen op de gekruisigde en verrezen Christus.
De reden waarom God alle mensen beveelt te geloven is deze: Hij schiep de mens zo dat hij in staat was tot volmaakte gehoorzaamheid. Dat de mens het vermogen verloren heeft om te geloven, is niet Gods schuld, maar eigen schuld. God is rechtvaardig en eist nog steeds dat mensen Hem gehoorzamen; Zijn gebod is dat de mens, zelfs in zijn gevallen staat, God gehoorzaamt. God zegt niet als het ware: ”O, gij arme man. U was Mij ongehoorzaam, maar dat is niet erg. Ik heb u nog steeds lief en Ik zal u verlossen, als u gered wilt worden.”
De Heidelbergse Catechismus ziet al in Zondag 4 deze vraag onder ogen: ‘Doet dan God den mens niet onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?’ De Catechismus zegt ons dat dit niet waar is, want de Allerhoogste is rechtvaardig. De zondaar moet nog steeds doen wat God gebiedt.
Herman Hoeksema[4] gebruikt in zijn uitleg van de Heidelbergse Catechismus een treffende illustratie. Het is als volgt. Ik sluit een overeenkomst met een aannemer om voor mij een huis te bouwen. Voordat hij aan het project begint, wil hij zijn geld, en ik geef het hem. Als hij dit geld aanneemt, het vervolgens verspilt door met zijn gezin een cruise rond de wereld te houden en verarmd terugkomt, is hij nog steeds verplicht om voor mij een huis te bouwen. Als hij weigert dat werk te doen met een beroep op een gebrek aan geld, kan ik hem voor de rechter slepen, zodat hij zijn belofte nakomt. Hij mag zich niet beroepen op onvermogen, want ik heb hem in staat gesteld het huis te bouwen. Door zijn zonde bracht hij zichzelf in een positie dat hij het niet kan. Het is zeker dat zijn zonde hem niet ontslaat van zijn verplichting.
De Synode van Dordt, in haar strijd tegen de arminianen van die tijd die ook een welmenend aanbod van het Evangelie, geworteld in een vermeende Goddelijke liefde voor alle mensen, leerden, gaf de gereformeerde kerken specifiek de opdracht om het Evangelie van het kruis aan alle mensen te prediken, met twee zijden aan dat Evangelie: (1) iedereen die het Evangelie hoort, is ernstig verplicht om in Christus te geloven en (2) de belofte van verlossing is, dat God allen die geloven, zalig zal maken.
Ik houd niet van het woord “pleiten”, dat de vraagsteller gebruikt (hoewel de tekst het niet gebruikt), maar God meent het ernstig wanneer Hij de mensen beveelt om in Christus te geloven. Hij speelt geen spelletjes; Hij “plaag” de mensen niet; Hij maakt geen grapje. Het is de wil van Zijn bevel dat de mens inderdaad in Christus gelooft. God schiep hem immers op zo dat hij in staat was om God in alle dingen te gehoorzamen. God ontslaat hem nooit van deze ernstige verplichting. De besluiten van de Synode van Dordt maken dit ook duidelijk. Ze zijn te vinden in de Leerregels III/IV:8-9.
Maar wat ik in dit artikel van deze nieuwsbrief heb gezegd, is niet het hele verhaal. De rest van het verhaal is ook van belang. Maar dat moet wachten.
[1] Letterlijk ‘gepredestineerd’. Predestinatie is Gods besluit van verkiezing en verwerping (vert.)
[2] Of ‘ambassadeurs’ volgens de Engelse vertaling (vert.)
[3] Of ‘in Christus’ plaats’ volgens de Engelse vertaling (vert.)
[4] Bedoeld wordt Herman Hoeksema (1886-1965], predikant en professor aan het theologisch seminarie, in zijn 10-delige serie genaamd ‘Triple Knowledge’ of Drievoudige Kennis (vert.)
(8)
In het laatste nummer van deze nieuwsbrief had ik te maken met de vraag wat het verschil is tussen, aan de ene kant God Die alle mensen werkelijk liefheeft en aan alle mensen verlossing “aanbiedt”, en aan de andere kant Zijn bevel aan alle mensen om in Christus te geloven. Men kan voor de bijzonderheden dat artikel raadplegen. De verdedigers van het Evangelie als een liefdevol aanbod aan iedereen, verwarren het bevel van het Evangelie met een louter aanbod. Deze uitleg is onjuist en onvergefelijk. Wie verwart er zelfs in het dagelijks spraakgebruik een aanbod met een bevel?
De vraagsteller, die we in ons laatste artikel beantwoordden, beroept zich op 2 Korinthe 5:20. In deze tekst zegt Paulus dat hij, als gezant van het Evangelie van Christus, de Korinthiërs ‘bidt’, ‘Laat u met God verzoenen’ door het geloof in Jezus. De voorstanders van het aanbod beroepen zich op het woord “bidden”. Aan dat woord en soortgelijke woorden in de Schrift hangen zij hun leerstellige dwaling van Gods algemene liefde en tedere smeekbede aan werkelijk iedereen om in Christus te geloven.
Ik heb er in het vorige artikel op gewezen dat woorden soortgelijk als het woord “smeken” de ernst aangeven van Gods bevel dat tot mensen komt om in Christus te geloven. God bedoelt wat Hij zegt als Hij alle mensen gebiedt de zonde te verzaken en in het Evangelie te geloven. Hij speelt geen spelletjes. Daar moeten nog een aantal kanttekeningen bij worden geplaatst.
Historisch gezien hebben de gereformeerde kerken altijd een onderscheid gemaakt tussen de wil van Gods bevel en de wil van Gods besluit. De leer van de verkiezing en de verwerping behoort tot de wil van Gods besluit; de wil van Gods bevel is dat alle mensen hun zonden verzaken en in Christus geloven. Toch staat de wil van Gods bevel in verband met de wil van Zijn besluit, want de wil van Zijn bevel is het middel dat God gebruikt om de wil van Zijn besluit van verwerping uit te voeren. Zo wordt de verwerping door God tot stand gebracht in de weg van de verwerping van het Evangelie door de goddeloze mens. De leer van een welmenend aanbod aan iedereen, geworteld in een vermeend Goddelijk begeren om iedereen zalig te maken, heeft de leer van de soevereine, dubbele predestinatie verdrongen. Deze weigering om de waarheid van de Goddelijke predestinatie te geloven, is niet alleen geworteld in het daarin opgesloten conflict met het idee van een welmenend aanbod, maar historisch gezien hebben degenen, die hardnekkig vasthouden aan een welmenend Evangelieaanbod, dubbele predestinatie ontkend of zijn er uiteindelijk toe gekomen die te ontkennen.
Dat is de aard van de prediking van het Evangelie door de geschiedenis heen geweest — zelfs in de tijd van het Oude Testament. Zelfs toen kwam het Evangelie altijd met het bevel om de zonde te verzaken en de belofte van God te geloven dat Hij het Zaad van de vrouw, Jezus Christus, zou zenden.
En zo heeft God door de eeuwen heen gewerkt. Het Evangelie werd gepredikt aan het organisme van het volk Israël, aan de uitverkorenen zowel als aan de verworpenen. Het Evangelie was steeds hetzelfde: het bevatte een dringend bevel aan allen die het hoorden om zich van hun zonden te bekeren en in de Heere Jezus Christus te geloven – in de oude bedeling om te geloven in de belofte van de komst van Christus als het Zaad van de vrouw. Maar dat bevel, gepredikt aan het volk als organisme, kwam zowel tot de uitverkorenen als tot de verworpenen, want de uitverkorenen moesten zich bekeren en geloven in de belofte van Christus, evenals de verworpenen. Dat was Gods bevel dat tot allen kwam.
Maar samen met dat bevel kwam ook de belofte dat wie in Christus geloofde, het eeuwige leven in Hem zou ontvangen. Ook die belofte kwam tot allen die het Evangelie hoorden. Degenen die Gods bevel verwierpen en Zijn belofte verachtten, werden verdoemd; degenen die de belofte geloofden, hun zonde verzaakten en zich bekeerden, werden verlost.
Zo is het ook in de nieuwe bedeling. In de kerk als organisme is dit altijd het gebod van het Evangelie: bekeert u en gelooft! Nooit mag dat Evangelie worden vervormd tot een louter liefdevol aanbod aan alle mensen, want dat is een karikatuur van het Evangelie en beledigt de enige ware en soevereine God verschrikkelijk.
Vanuit Gods oogpunt is de ware prediking van het Evangelie, die ik beschreven heb, het middel dat Hij gebruikt om Zijn voornemen van de verkiezing en de verwerping te volvoeren, want het Evangelie is ‘een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft’ (Rom. 1:16). God geeft de gave van het geloof aan Zijn uitverkorenen, die Hij eeuwig kent als de Zijnen (Joh. 17:9). Terwijl Hij de verworpenen, die het Evangelie verwerpen en Zijn bevel om zich te bekeren bespotten, verhardt.
God werkt op deze manier, omdat Hij mensen niet als robots behandelt, zodat de uitverkorenen geloven omdat God op de juiste knop drukt. Mijn dominee zei altijd dat God de uitverkorenen niet naar de hemel brengt in het bovenste bed van de nachttrein. Hij werkt in hen, zodat zij werkelijk geloven. God werkt ook niet op zo’n manier in de verworpenen dat zij het Evangelie verwerpen, omdat God hen dwingt het te verwerpen. Adam was zo geschapen dat hij bekwaam was tot alle dingen die God hem geboden had, maar hij kwam in opstand en nu tonen zijn nakomelingen hun goddeloze rebellie door de HEERE de rug toe te keren en in het slijk van de zonde te blijven.
Het beeld dat de Schrift gebruikt om deze waarheid uit te leggen, is te vinden in Jesaja 55:10-11 en Hebreeën 6:7-8. Het is het beeld van regen die op de aarde valt en zowel het goede kruid als het onkruid water geeft. De regen zorgt voor de groei van het goede kruid en voor de groei van het onkruid, zodat het zich openbaart als onkruid. Hetzelfde geldt voor het onderwijs van onze Heere in de gelijkenis van de vier soorten aarde en de gelijkenis van de tarwe en het onkruid (Matth. 13:3-30, 36-43).
Maar we moeten ook niet vergeten dat het Evangelie wordt gepredikt aan een organisme, of het nu een volk, een kerk of een gezin is. Daarom vergelijkt Jezus in Johannes 15:1-8 het volk Israël met ranken. Christus Zelf is de Wijnstok en God is de Landman. Er zijn ranken in de wijnstok die vrucht dragen en er zijn ranken die geen vrucht dragen. De laatsten zijn degenen die zich niet van hun boze weg afkeren (in Jezus’ tijd met name in het dienen van God in het uiterlijk en vormelijk houden van de wet om de zaligheid te verdienen door de werken der wet). De eersten zijn degenen die belijden dat zij alleen door geloof in Christus gezaligd kunnen worden (in Jezus’ tijd Nicodémus, de Maria’s, de discipelen, de moordenaar aan het kruis, enz.).
(9)
Dezelfde waarheid van Johannes 15:1-8, dat God met een organisme werkt, wordt geleerd in Psalm 80, waar het gehele volk Israël wordt vergeleken met een wijnstok. Deze wijnstok werd uit Egypte gehaald en in Kanaän geplant, waar hij groeide en bloeide (8-11). Maar de psalmist vraagt klagend waarom God Zijn wijnstok verwaarloosd en afgekapt heeft (12-13).
In de dagen dat het bloeide, bevatte Israël uitverkorenen en verworpenen, maar de uitverkorenen hadden de overhand in het land en hielden zich aan Gods wetten. De reden waarom de wijnstok werd afgekapt, is dat de natie als geheel goddeloos en afgodisch was. Het stond bekend als een goddeloze natie, ook al waren er 7.000 die de knie voor Baäl niet gebogen hadden (1 Koningen 19:18). Toen het volk ten slotte verdorven was en onbekeerlijk, werd het in ballingschap gevoerd – eerst het noordelijke koninkrijk, daarna Juda, het zuidelijke koninkrijk.
Maar Daniël en zijn drie vrienden gingen naar Babel, net als andere uitverkorenen, als een deel van de wijnstok die afgekapt werd. De Schrift spreekt over een kleine plant die bijna dood is, maar opnieuw wordt gevoed en groeit. De ballingschap was Gods wijze om de dode takken van de wijnstok weg te snoeien, zodat het kleine takje dat overbleef ongehinderd weer kon groeien.
We behoren op te merken dat het noordelijke koninkrijk, als volk, voor altijd verloren is gegaan. Sinds de tijd van Jeróbeam I had het de afgoden gediend en voor het ten onderging, had God de weinige uitverkorenen geroepen, door de uitnodiging van Hizkía om naar het Pascha in Jeruzalem te komen (2 Kron. 30).
Als iemand deze fundamentele waarheid begrijpt, zal hij zien dat teksten zoals Ezechiël 33:11 en soortgelijke verzen niet kunnen worden gebruikt om een welmenend en liefdevol aanbod aan de verworpenen te bewijzen, maar leren dat het Evangelie wordt gepredikt aan het volk Israël als organisme met zijn oproep om zich te bekeren. Niemand mag zeggen dat God er behagen in heeft dat een mens verloren gaat, alsof Hij een sadist is. Hij meent het als Hij met Zijn eis komt dat de mensen zich van hun zonden afkeren. Dat verklaart ook waarom herhaaldelijk in de profeten, bedreigingen van zware straffen en heerlijke beloften aan het volk Israël als geheel worden gepredikt.
Zoals ik al eerder heb gezegd, leert de Schrift de organische wijze van Gods werk; het welmenend aanbod is individualistisch en arminiaans. Geen wonder dat arminianen altijd van tekst naar tekst springen zonder ernstig na te denken over het vers zelf, of proberen het in zijn verband of in het licht van het geheel van Gods Woord uit te leggen. De Schrift is zelf een organische eenheid, een afbeelding van God geopenbaard in Christus in al Zijn werken.
Vandaar dat de Schrift de Schrift verklaart en zichzelf nooit kan tegenspreken. De Schrift zegt niet aan de ene kant dat God alle mensen liefheeft (het welmenend aanbod) en tegelijk aan de andere kant dat God Zijn besluit van de verkiezing en de verwerping ten uitvoer brengt in de weg van prediking. Evenmin kan men terugvallen op de slappe uitvlucht van “schijnbare tegenstrijdigheid”.
Hier moet nog een punt worden benadrukt. Dat God het Evangelie predikt door Christus en Zijn dienstknechten aan organismen, betekent ook dat Hij handelt met mensen in hun geslachten. God bezoekt ‘de misdaad der vaderen aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen’ die het tweede gebod niet onderhouden (Ex. 20:5).
Aan deze waarheid zitten twee kanten. De een is positief en de andere negatief. Het positieve is dat God Zijn uitverkoren kerk zaligt in de lijn der geslachten (Gen. 17:7; Hand. 2:39). De baptisten maken de droevige fout het organische werk van de HEERE in de twee testamenten van de Schrift te ontkennen, ondanks het feit dat Stéfanus Israël in het Oude Testament Gods ‘kerk’[1] noemt (Hand. 7:38) en de Schrift leert dat de kerk één is vanaf het begin der tijden tot de wederkomst van Christus.
Verbondsonderricht in het gezin, de christelijke school en de kerk is het middel dat God gebruikt om Zijn verbond in de geslachten voort te zetten. Ik heb zelf families gekend die hun voorouders kunnen herleiden tot de Reformatie in Zwitserland en Nederland. Zo heeft één familie een voorouder die getrouwd is door Ulrich Zwingli, de Zwitserse hervormer die in het begin van de zestiende eeuw leefde.
Dit betekent niet dat alle personen in elk geslacht verlost worden, want sommige ouders zijn ontrouw in hun roeping: ‘Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs’ (Spr. 22:6). Maar het betekent wel dat, hoewel God voortdurend de wijnstok snoeide, de oorspronkelijke wijnstok vele geslachten voortbracht die waarlijk Zijn volk waren.
De negatieve kant hiervan is, omdat ranken in de wijnstok geen personen maar geslachten zijn, dat als een rank eenmaal van de wijnstok is afgesneden, zij die ongelovig zijn, verloren gaan in hun geslachten.
Hetzelfde geldt voor naties die uit gezinnen zijn samengesteld. Amerika en Europa hadden ooit het Evangelie en hun kerken bloeiden. Maar nieuwe geslachten zijn voortgekomen die uit zijn op de verdelging van het christendom. Het lijkt erop dat het hen gaat lukken. God neemt het Evangelie van deze volken weg, want Zijn bevel om zich te bekeren, dat hen wordt voorgehouden door degenen die het Evangelie van het kruis naar waarheid leren en prediken, wordt beantwoord met minachting, tegenstand en haat.
Dit geldt ook voor kerken. Zodra een kerk van de waarheid zelfs in geringe mate afwijkt, wordt het erger met die gemeente of met dat kerkgenootschap naarmate ze zich verder ontwikkelt in valse leer. Ten slotte is reformatie de enige manier om de uitverkorenen te verlossen en dit overblijfsel wordt verlost door middel van afscheiding. God roept Zijn gelovigen uit een kerk die als Laodicéa (Openb. 3:14-22) geworden is. De ‘deur’ (20) is niet het hart van individuele Laodicenzen, maar is de deur van de gemeente, een gemeente die niet langer warm of koud is, maar lauw en onaangenaam voor God.
De HEERE keert ook niet weer terug tot zo’n kerk of kerkgenootschap, hoewel iemand van een afvallige gezin of kerk soms wordt verlost en als ‘een vuurbrand uit het vuur gerukt’ (Zach. 3:2). “Opwekking” is niet het juiste antwoord. In tegenstelling tot een grondige Bijbelse reformatie, is opwekking slechts een oppervlakkige, emotionele en kunstmatige religie. We hebben een echte wederkeer nodig naar het volle Schriftuurlijke en gereformeerde geloof overeenkomstig de belijdenisgeschriften met betrekking tot leer en leven, prediking en sacramenten, kerkelijke tucht en regering (Hand. 20:27).
Zelf heb ik familieleden die van de kerk vervreemd zijn geraakt. In hun nageslachten zijn er slecht een paar die nog tot een gemeente welke dan ook behoren. De meesten maken zich helemaal niet meer druk om de Heere Jezus Christus of Zijn kerk.
Het begrip organisch met betrekking tot het werk van de HEERE laat geen plaats voor de arminiaanse notie van het welmenend aanbod met zijn onmachtige en teleurgestelde god, die alle mensen liefheeft en wil dat iedereen in de wereld verlost wordt, maar jammerlijk faalt. Ik zou vurig willen dat deze grote waarheid begrepen en geloofd werd!
[1] Volgens de Engelse (KJV) vertaling. Zie kanttekening 61 bij deze tekst (vert.)
(10)
Ik ontving een brief die rechtstreeks verband houdt met ons onderwerp dat God op een organische wijze met mensen handelt.
(1) De eerste vraag is naar de betekenis van Romeinen 11:20: ‘Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees.’
De uitleg van Ds. H. (Herman) Hoeksema van dit gedeelte (en het hele gedeelte van Romeinen 9-11, waarin het zogenaamde “Israël-probleem” wordt besproken) is te vinden in zijn (Engelstalige) uitleg over Romeinen, “Rechtvaardig door geloof alleen”. U kunt dit kopen bij de CPRC Boekwinkel. Het is elke cent die u betaalt waard.
De tekst, zo wordt beweerd, leert de afval der heiligen. Het is dus niet alleen de keuze van de mens die bepalend is of hij bekeerd wordt, maar ook of hij volhardt. Hij kan, als hij eenmaal werkelijk wedergeboren is, van gedachten veranderen en afvallig worden.
De tekst is geschreven in de vorm van beeldspraak. Het beschrijft Israël als een natuurlijke olijfboom (Rom. 11:16-21). Het is duidelijk dat hier het gehele volk Israël organisch wordt beschouwd. Het heeft dezelfde vorm als bijvoorbeeld Psalm 80.
De olijfboom werd afgekapt toen het volk Israël Christus verwierp, hoewel een stronk en een deel van de boom overbleven. Maar hier hebben we een interessant onderdeel van de beeldspraak. Laat ik iets uit eigen ervaring meedelen. In de omgeving van de plaats waar we eens woonden, is een boomgaard waar veel appels groeiden. Ik vroeg de boer naar de kunst van het enten, omdat het een deel is van het beeld in Romeinen 11:16-21. Het wordt ook in de Heidelbergse Catechismus gebruikt om het geloof te beschrijven in Zondag 7: ‘Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Neen zij , maar alleen degenen die Hem door een waar geloof worden ingelijfd[1] en al Zijn weldaden aannemen.’ Zijn antwoord verraste mij, want het enten wordt tegenwoordig gebruikt om nieuwe bomen te kweken. Het gaat als volgt. Een tak, bijvoorbeeld van een Macintosh-appel, wordt geënt op de boomtak die Red Delicious-appels voortbrengt. Geleidelijk aan brengt de geënte tak eigen takken voort en snoeit de boer takken van de oude boom weg. Na een tijdje is de oude boom zo goed als verdwenen, maar de geënte tak, op dezelfde wortel, wordt een boom op zich.
Dit past perfect bij het beeld. Het volk Israël was de olijfboom die in Romeinen 11 wordt genoemd. Door het hele Oude Testament heen werden takken van wilde bomen geënt op de olijfboom van Israël. Maar ze werden nooit deel van een nieuwe boom, omdat ze een deel werden van de natuurlijke olijfboom, het volk Israël. De heidenen werden Joden. Duizenden van hen werden zo verlost. Toen de oude olijfboom bij de val van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus werd vernietigd, werd een nieuwe tak van heidenen geplant, nadat zij 2000 jaar in de oude boom hadden gegroeid. Maar het werd geënt op de Wortel van de oude boom. We weten uit andere delen van de Schrift dat die Wortel Christus is (Jes. 11:10; 53:2; Rom. 15:12; Openb. 5:5; 22:16).
Gedurende de gehele oude bedeling droeg Israël Christus in zijn lendenen – zoals God tot Adam sprak in de Moederbelofte na de val, Genesis 3:15. De HEERE bewaarde het volk Israël en later ook Juda, zelfs in zijn ballingschap, omdat Hij de Messias bewaarde in de lijn van Adam naar Maria tot Christus.
In de nieuwe bedeling worden de heidenen de nieuwe olijfboom en zij worden uit alle volken van de aarde vergaderd. Op die wijze is de Joods-heidense olijfboom de ‘wereld’. God heeft die wereld lief. Christus stierf voor die wereld. Het is de wereld van de soevereine verkiezing. Het is de wereld die door het geloof met Christus verenigd is. Het is de wereld die het lichaam van Christus is en zij zal haar leven van Hem ontvangen tot in alle eeuwigheid.
Romeinen 11 maakt nog iets duidelijk. Door de geschiedenis van de vergadering der volken die op Christus geënt zijn, worden sommige takken afgebroken. Dat gebeurde ook in de oude bedeling. Jezus verwijst ernaar in Johannes 15:2, 6. God maakt zalig in de lijn van de geslachten – organisch. Maar Hij maakt niet alle lichamelijke kinderen van de gelovigen in elke gemeente zalig. Kinderen verlaten de kerk, gezinnen verlaten de kerk. Ze worden van de olijfboom afgebroken, want ze wijken af van Gods wegen. Kerken worden afgebroken. Volken worden afgebroken. Dit is de afval die onze tijd kenmerkt.
Romeinen 11 leert dat als een tak eenmaal is afgebroken, deze nooit meer kan worden geënt. Het is voorgoed weg. Amerika en Europa hebben het Evangelie gehad en nieuwe takken werden geënt op de nieuwe olijfboom, die ooit de oude olijfboom was, met Christus als Wortel. Maar nu keert God de VS en de Europese naties de rug toe, want zij hebben Zijn wegen verlaten. Spoedig zal de tijd komen dat God hen volledig de rug toekeert, want deze landen ervaren in toenemende mate wat Amos een honger naar het woord noemt (8:11). God wendt zich tot het Oosten en verzamelt Zijn kerk onder de volken in Zuidoost-Azië en de Filippijnen. God keert, in het bouwen van de tempel van Zijn uitverkorenen, niet terug om het te herbouwen wanneer het te gronde gaat. Wanneer een tak wordt afgebroken (gesnoeid) en op de grond ligt, is die tak geen persoon maar geslachten. Ze worden later in hun bestaan niet opnieuw op de boom geënt waaruit ze waren afgebroken.
Er is één uitzondering en dat is de theologische oplossing van Romeinen 11 voor het zogenaamde Joodse probleem in de heilsgeschiedenis. Het blijft een bijzonder voorrecht van de Joden dat, hoewel ze van de olijfboom zijn afgesneden, personen en hun geslachten opnieuw in die olijfboom kunnen worden geënt. Dit is mogelijk omdat ze worden geënt op wat ooit hun “natuurlijke” boom was. Zij werden als volk afgesneden, maar de Wortel blijft. De Wortel is de natuurlijke boom, dat wil zeggen, Christus is die Wortel. Ze kunnen geënt worden en dat gebeurt ook, want gedurende de laatste twee millennia zijn Joden in hun eigen olijfboom gebracht. Zij worden deel van die algemene wereld van soevereine verkiezing met de heidense takken en, geënt in een boom met nieuwe takken van elke natie, verliezen ze hun nationale identiteit. Een voormalige Jood die verenigd is met Christus met de heidenen is niet langer een Jood. Hij wordt ook met zijn geslachten zalig. Ik ken velen in onze kerken die in hun voorgeslacht Joden waren. In onze bedeling zijn er Hongaarse, Chinese, Duitse, Ierse, enz., gelovigen. Het is de wereld, de ware wereld, die God liefheeft en zalig maakt.
(2) In de vraag van de lezer ligt een andere vraag opgesloten: Betekent de uitleg die ik heb gegeven niet dat de mens geen enkele verantwoordelijkheid heeft om van de olijfboom ‘afgebroken’ te worden? De vraag doet vermoeden dat mijn uitleg de verantwoordelijkheid van de mens ontkent en daarom niet juist kan zijn. Verder ligt er ook in opgesloten dat, om de verantwoordelijkheid van de mens te handhaven, de mens een vrije wil moet hebben om Christus te aanvaarden of Hem te weigeren.
Ik ben niet van plan om hier in detail op in te gaan. De vraag naar de verhouding tussen Gods soevereiniteit en de verantwoordelijkheid van de mens gaat ver terug tot op Augustinus (354-430). Het was de kern van de geschillen in de westerse kerk in de middeleeuwen en ten tijde van de Reformatie. Dat blijkt uit Maarten Luthers strijd met de humanist Erasmus over de wil van de mens. Het was ook de fundamentele kwestie op de Synode van Dordrecht (1618-1619) toen de arminianen, door de Leerregels van de Synode, volledig werden verslagen. Het blijft tot op de dag van vandaag de kwestie tussen de arminianen en de gereformeerden. De vraagsteller (die voor een ander spreekt) laat met zijn onuitgesproken vraag zien, dat het handhaven van de ketterij van de vrije wil gelijk staat aan het ontkennen van de grote waarheid van Gods soevereiniteit. Als hij ervoor kiest om dat te doen, is dat zijn zaak, maar hij moet toegeven dat hij een afgod maakt in de plaats van de soevereine Heere van hemel en aarde. Voordat hij een standpunt inneemt over een kwestie die betrekking heeft op het wezen en de raad van God, moet een man zijn huiswerk doen en de geschiedenis lezen die deze geschillen die de kerk hebben beroerd beschrijven.
De waarheid van de zaak is dat de Schrift leert dat God soeverein is in alles wat Hij doet en dat de mens verantwoordelijk is voor zijn eigen zonde (Hand. 2:23; 4:25-28). Of dit de wijze van uitleg die de rede tot uitgangspunt neemt tart, is nu niet mijn zorg. Wat de Schrift leert, is de waarheid en daarvoor moeten we allemaal buigen.
Om Gods soevereiniteit te handhaven, helpt het ons dat wij begrijpen hoe God organisch werkt in Zijn algehele bestuur over het leven van mensen en engelen. Dat alleen maakt onze verlossing mogelijk. Zoals een oude ongeschoolde boer tegen Hendrik De Cock zei in de strijd van 1834 in Nederland, voordat De Cock zelf tot het geloof in een soevereine God bekeerd werd: “Dominee, als ik ook maar één zucht tot mijn zaligheid zou moeten toedoen, zou ik hopeloos verloren zijn.”[2]
God moet en zal alle eer ontvangen. Er blijft voor de mens niets over. De arminianen roepen: “de mens, de mens, de mens, de mens.” De gereformeerden verkondigen: “God is God!” Laten we ook buigen in aanbidding voor de troon van Degene Die alle dingen doet omwille van Zijn eigen Naam en zo ook voor het heil van Zijn geliefde kerk.